Aantekeningen


Treffers 351 t/m 400 van 861

      «Vorige «1 ... 4 5 6 7 8 9 10 11 12 ... 18» Volgende»

 #   Aantekeningen   Verbonden met 
351 Getuigen h.c. Grietien Hilbinghe wed. wijlen Jan Cruiminck in de Wildervank de bruid had een voorkind en de bruidegom voorkinderen.
Zijn kant: Jan, Tiacko en Focco Ebels broers
Haar kant: Roelf en Bastiaen Hilbinghe broers.

Meeden hc. RA Vkk van 7 augustus 1716 :
Aise Ebels van Veendam en Eltje Heeres, wed. van Abel Jacobs van de Meden.
getuigen: Pieter Albers en Honne Ammes.

Huwelijkscontract Scheemda:
Ebel Aises x Talletien Udens 30-05-1713
Bruidegom: Aise Ebels, vader, Bauwe Aises, zuster, Tiacko Ebels, wedman in de Scheemda, en
Geesjen Peters, oom en moei, Cornelis Elties, neef.
Bruid: Jacobjen Egges, moeder, Jan Temmen en Anneke Uden, Jacobus Meijer en Elsjen Uden, zwagers
en zusters, Haijo Harmens, broer, Menso Jans, zijlvest, en Anneke Menses, oom en moei, Hindrik Waldriks en Hilje Arens, neef en nicht 
Ebels, Aiso (I2491)
 
352 Gijsbert Cornelissen VAN DORLAND Marr. 1)
Aelertgen HENDERICKS

Jan Gijsbertsen VAN DORLAND, chr.: 01 June 1640 Ingen , died: Abt. 1702 . Marr. Rhenen 12-03-1671, Neeltje JACOBS, born: Abt. 1645
Gijsbert Jans (1671)
Jacob Jans (1673)
Evertjen Jans (1677)
Dirck Jansz van Dorland (1678)
Willemijn (1682)
Maria (1684)
Trijntje (1688)
(See nr. 1.108)
Teuntje Gijsbrechtsdr VAN DORLAND, born: Abt. 1642 Ingen
Marr. 2) Ingen 27 March 1646
Evertgen DE WIT

http://www.zwiebelfam.nl/gendata/roland/kwanames.htm 
van Dorland, Gijsbert Cornelissen (I7014)
 
353 Gijsbert Hendrik Thomassen à Thuessink van der Hoop (Groningen, 24 augustus 1847 - Arnhem, 22 april 1894) was een Nederlands politicus en telg uit de patriciërsfamilie Thomassen à Thuessink van der Hoop.

Van der Hoop was een antirevolutionaire marineofficier die in 1882 zijn overleden broer Abraham Johan opvolgde als Tweede Kamerlid (afgevaardigde voor het district Steenwijk). In de Kamer hadden vooral marine-aangelegenheden zijn belangstelling. Na zijn vertrek uit het parlement werd hij burgemeester van de Veluwse gemeente Doornspijk en gedeputeerde van Gelderland. Groen van Prinsterer was zijn oom.

Op het moment van zijn dood had hij een eenjarige zoon Abraham Nicolaas Jan Thomassen à Thuessink van der Hoop (1893-1969), die in 1924 naam zou maken als de eerste piloot die de vliegreis van Nederland naar Nederlands-Indië ondernam.

Onderscheiding
Ridder in de Militaire Willems-Orde, vierde klasse (17 december 1877) - voor verrichtingen in de Atjehoorlog in 1876. 
Thomassen à Thuessink van der Hoop, Gijsbert Hendrik (I10625)
 
354 Gijsbert I van Ruwiel (c. 1210 - c. 1248)
He married Goede van Loenersloot. They had 3 children:
- Loeff van Ruwiel
- Gijsbert van Ruwiel (± 1232-?)
- Gerard Splinter van Ruwiel (± 1240-> 1297)

Family-chart

Loeff VAN RUWEEL Marr.
Margaretha VAN LOENERSLOOT

Gijsbrecht VAN RUWIEL, born: Abt. 1235 . Marr. - -, X X, born: Abt. 1235
1 Gijsbrecht I (0)
Gerard Splinter VAN RUWEEL, Heer van Nijenrode, born: Abt. 1240 , died: Abt. 1297 . Marr. - -, X X, born: Abt. 1245
1 Gijsbrecht I (1270)
(See nr. 2.269.184)
Arnoud Loeff VAN RUWIEL, born: Abt. 1250 . Marr. - -, X Hendricksdr VAN LOENRESLOOT, born: Abt. 1265
1 X (1290) 
van Ruwiel, Gijsbert I (I7036)
 
355 Gijsbrecht Dorland van Nijenrode
Gijsbrecht was een onwettig kind van Gijsbrecht II met een onbekende vrouw. Aangezien Gijsbrecht II hem als zijn eigen zoon volledig herkende en sinds zijn opkomst in het kasteel bij andere kinderen van Gijsbrecht groeide, kunnen we speculeren dat de moeder daar ook woonde. Misschien een dienaar?

Voor zijn 21ste verjaardag gaf zijn vader (op St. Elisabethdag) 8 morgen land in het dorp Langerak, nabij Sliedrecht (Rotterdam).

De kinderen van Gijsbrecht, die niet in het kasteel van Nijenrode woonden, droegen de naam van Nijenrode en ging gewoon door de naam van Dorland.

Gijsbrecht VAN DORLANDT Marr.
X X

Willem VAN DORLANDT, born: Abt. 1400
Jan Gijsberts VAN DORLANDT, born: Abt. 1402 . Marr. - -, X X, born: Abt. 1415
Jan Jans (1440)
(See nr. 70.912)
Dirck VAN DORLANDT, born: Abt. 1405
Geertruijt VAN DORLAND, born: Abt. 1410

http://www.zwiebelfam.nl/gendata/roland/kwanames.htm 
Dorland van Nijenrode, Gijsbrecht (I7026)
 
356 Gijsbrecht I van Nijenrode ook wel Gysbert of Gizelbertus (tot circa 1320) was heer van Nijenrode, een Stichtse edele en had zeer waarschijnlijk zitting in de ministrialitijd van de bisschop van Utrecht.

Levensloop
Hij was zeer waarschijnlijk een zoon van Gerard Splinter van Ruwiel, de stichter van het Kasteel Nijenrode. Gijsbrecht draagt op 15 augustus 1311 zijn stenen sterkte op aan de graaf Willem III van Holland en krijgt dit in leen beheer terug.

In de roerige periode van de Hollandse-Vlaamse oorlog (1301-1304) steunde Gijsbrecht zijn bisschop Gwijde van Avesnes van Utrecht tegen het opkomende graafschap Vlaanderen. Melis Stoke vermeld hem in zijn Rijmkroniek in april 1304 wanneer de Vlamingen onder Jan III van Renesse de stad Utrecht bezetten. Gijsbrecht deed vanuit zijn kasteel Nijenrode pogingen om de Vlamingen dwars te zitten en zijn bisschop te bevrijden. Dit nieuws bereikte ook graaf Willem III van Holland, de broer van de bisschop Gwijde, en zegde zijn steun toe aan Gijsbrecht wanneer zijn kasteel belegerd zou worden.[1][2] Het kasteel Nijenrode raakte nog enige tijd in de macht van de Vlamingen, maar voor het einde van 1304 kwamen de Hollanders onder huis Avesnes weer aan de macht in de streek.

Gijsbrecht overleed rond 1320 en zijn zoon of mogelijk broer Gerard Splinter van Nijenrode volgde hem op als heer van Nijenrode.

Ghijsbrecht I van Nijenrode
He dropped the last name Van Ruweel and is the first person to apply the name Van Nijenrode, which means of or from Nijenrode. Nijen means Newly and rode means developed ground.
He was Lord of the Castle from 1296-1320.

Family-chart

Gijsbrecht I VAN NIJENRODE Marr.
X VAN BORSSELEN

Gerard Splinter VAN NIJENRODE, Heer van Nijenrode, born: Abt. 1300 . Marr. - -, Maria PERSIJN VAN VELZEN, born: Abt. 1315
Gijsbert II (1335) 
van Nijenrode, Ghijsbrecht I (I7032)
 
357 Gijsbrecht II van Nijenrode ook wel Gysbert of Gizelbertus (ca. 1331 – 3 november 1396) was heer en kastelein van Nijenrode, Velsen, De Poel, Muiden, Waterland, Wulverhorst, prefect van Naarden, baljuw van Kennemerland, Friesland en Nieuburg, Maarschalk van Holland en het Nedersticht en een van de hoofdondertekenaars van de Kabeljauwse verbondsakte, die het begin betekende van de Hoekse en Kabeljauwse twisten.

Hij was een zoon van Gerard Splinter van Nijenrode en Maria Persijn van Velsen.

Levensloop
Hoekse en Kabeljauwse twisten[bewerken]
Gerard was in 1350 aanwezig bij de ondertekening van een Kabeljauwse akte, die verandering beoogde in het conservatieve Holland. De ondertekening werd op Gijsbrechts kasteel Nijenrode gedaan en de akte die zoveel teweeg zou gaan brengen zou in beheer van Gijsbrecht worden gehouden. Hij[bron?] was betrokken bij de ontvoering van de jonge toekomstige graaf Willem V van Holland, die de akteondertekenaars graag als hun graaf wilden hebben. Gijsbrecht kreeg diverse eretitels van Willem V, waaronder veldmaarschalk en meesterridder van de herberg waar de graaf merendeels verbleef in de periode 1350-1352. Van Nijenrode was betrokken bij het Beleg van Geertruidenberg en gezagvoerder bij het beleg van kasteel Brederode in 1351.

Stichtse conflict
Op 11 november 1355 riep Willem V van Holland de oorlog tegen het sticht uit, dit omdat graaf Willem recht zou hebben op gronden die het Sticht Utrecht in bezit hadden genomen. Tijdens dit conflict zwoer Gijsbrecht trouw aan de Hollandse graaf en nam hij deel aan een kleine veldtocht in het Gooi onder leiding van Jan I van Egmont; de plaats Bunschoten werd geplunderd, waarbij 70 mensen het leven lieten.[1] Aan het begin van het jaar 1356 trok bisschop Jan van Arkel met een onverwachte actie het Gooi binnen en viel Muiden en Weesp aan, twee leeggeplunderde plaatsen achterlatend. Op 14 maart 1356 kreeg Gijsbrecht vanuit Naarden de opdracht een brandschatting te houden in het gebied van de bisschop. Daarbij werd Soest in de as gelegd. Toen hij[bron?] weg wilde, resulteerde het in de Slag bij Soest tussen de Hollanders en het Sticht Utrecht.[2][3] In 1358 verzoende Gijsbrecht zich met bisschop Jan van Arkel.

In 1358/59 werd Van Nijenrode verdacht van betrokkenheid bij een aanslag op Reinoud II van Brederode bij Castricum, dit omdat hij eerst baljuw van Kennemerland was geweest en deze titel tot zijn verbittering naar Van Brederode had zien gaan. Van Nijenrode zou daarna gevlucht zijn naar Delft, waarna het beleg van Delft volgde, maar hij wist stiekem te ontsnappen, waarna hij naar Heusden vluchtte, waar hij binnen het slot zijn toevlucht zocht. Andere bronnen beweren dat hij juist aanvoerder was van een ontzettingsleger dat in 1359 het beleg van Heusden moest opbreken; hij kwam echter te laat.

Bedevaart en laatste jaren
Op 1 februari 1362 vertrok Van Nijenrode op pelgrimstocht naar het Heilige Land met een bezoek aan het heilige graf en de rustplaats van Sint-Katharina[bron?] en zou tot aan de Sinaïwoestijn gereisd hebben. In 1365 wordt hij weer vermeld als raad van bisschop Jan van Arkel. In 1374 ontstak opnieuw een dispuut tussen Holland en het sticht over de tolgelden over de rivieren Lek en Vecht. Hertog Albrecht van Beieren trok met zijn troepen naar Slot Gildenburg en belegerde het kasteel dat bezet werd onder Gijsbrecht. Na een hevige strijd sloten Albrecht en Gijsbrecht op 1 juni 1374 een akkoord. In de jaren erna komt Gijsbrecht voor in de raad van de hertog Albrecht en lijkt er een soort kameraadschap of verzoening te zijn ontstaan, want Albrecht benoemt hem onder andere tot Maarschalk van Eemland en later tot heer van Wulverstein.[4] Tussen 1372 en 1392 maakte Gijsbrecht aanspraak op de erfrechten van Waterland van de uitgestorven familietak Persijn aan zijn moederszijde. De graaf van Holland, Albrecht van Beieren, was niet bereid hieraan toe te geven, maar gaf meer toe toen er andere afstammelingen hun recht lieten gelden. Van Nijenrode liet het wapen van Nijenrode vervlechten met dat van Persijn in 1293.[5]

Gijsbrecht huwde met Belia van Arkel-Leyenburg, met wie hij minstens vier kinderen kreeg.

Otto van Nijenrode (ca. 1368 - 1434), huwde Helwig of Hedwig van Vianen
Elisabeth of Elsebe van Nijenrode, huwde met Jakob van Zuylen en Nievelt
Jan van Nijenrode
Fije van Nijenrode, huwde met Beer van Mombaar

Family-chart

Gijsbert II VAN NIJENRODE Marr. 1)
Belia VAN ARKEL VAN LEYENBURG

Otto VAN NIJENRODE, heer van De Lier, Zouteve, born: Abt. 1360 . Marr. 23-08-1382, Heilwich VAN VIANEN, born: Abt. 1360 , died: Abt. 1434
Jan I (1385)
Elsabe VAN NIJENRODE, born: Abt. 1362 Breukelen . Marr. , Jacob VAN SULEN VAN NIJEVELT, Heer van Geerestein, born: Abt. 1360 Utrecht, Netherlands , died: Abt. 1418
Willem (1386)
Elisabeth (1387)
Jacoba (1390)
Christina (1393)
Stevina (1396)
Gijsberta (1398)
Steven (1400)
Jan VAN NIJENRODE, born: Abt. 1363 . Marr. 16-08-1392, Margaretha VAN MIJNDEN, born: Abt. 1365
Nicolaes VAN TORHOUT, born: Abt. 1372

Marr. 2)
X X

Gijsbrecht VAN DORLANDT, born: Abt. 1370 , died: Abt. 1455 . Marr. - -, X X, born: Abt. 1375
Willem (1400)
Jan Gijsberts (1402)
Dirck (1405)
Geertruijt (1410)
(See nr. 141.824)
Marr. 3) - -1351
Margriet VAN RIJN 
van Nijenrode, Gijsbrecht II (I7028)
 
358 Godfried I van Cuijk (ca. 1100 - ca. 1157) was een Nederlands edelman.

Godfried was zoon van Hendrik I van Cuijk (ca. 1070 - 1108), burggraaf van Utrecht, en Alveradis van Hochstaden (ca. 1080 - 1131). Zijn grootouders waren Herman van Malsen en Ida van Boulogne, en Gerard I van Hochstaden (ca. 1055 - 1137) en Aleydis van Wickrath (ca. 1065 - ca. 1120).

Leven
Godfried was neef van bisschop Andries van Cuijk van Utrecht en werd door hem tot burggraaf van Utrecht benoemd. Samen met zijn moeder en zijn broer stichtte hij de Norbertijnerabdij van Mariënweerd. Hij trouwde met Ida, de erfdochter van Frederik van Werl-Arnsberg, en werd zo graaf van Arnsberg. Toen Godfrieds familie een huwelijk van een van hun nichten met Floris de Zwarte blokkeerde, verzamelde Floris een leger en viel het bisdom Utrecht binnen. Hij bezette de stad Utrecht en plunderde de Cuijkse bezittingen. Godfried en zijn broer Herman van Cuijk (1100-1170) verzamelden op hun beurt een leger een trokken naar Utrecht. Buiten de stad stuitten ze bij Abstede op Floris die daar aan het jagen was. Floris probeerde te vluchten maar zijn paard viel, waarna hij werd gegrepen en gedood (1133). Floris' broer Dirk VI van Holland en zijn neef keizer Lotharius III van Supplinburg hadden nu een persoonlijke vete met het huis van Cuijk. Dirk verwoestte de Cuijkse bezittingen en Lotharius bezette Arnsberg en nam Godfried en zijn broers al hun titels af.

In 1136 stelden twaalf edelen zich borg voor de leden van het huis van Cuijck en werd hun straf verzacht. Ze kregen hun persoonlijke bezittingen terug maar niet hun leengoederen. Lotharius overleed in 1137 en zijn opvolger Koenraad III van Hohenstaufen herstelde Andries als bisschop van Utrecht en gaf Godfried en Herman ook hun leengoederen terug. Door de bemiddeling van Andries werd de vrede tussen Dirk en Herman en Godfried ook weer hersteld. Herman moest Dirk voortaan als zijn heer erkennen. De kloosterlingen van Mariënweerd moesten iedere dag voor het zielenheil van Floris de Zwarte bidden. De kinderen van Dirk en Godfried, Otto I van Bentheim en Alveradis van Cuijck, trouwden met elkaar. Godfried maakte carrière aan het hof, eerst onder Koenraad en daarna onder Frederik I van Hohenstaufen. Hij vergezelde deze keizers onder andere op reizen naar Italië.

Huwelijken en kinderen
Godfried trouwde omstreeks 1129 met Ida van Werl-Arnsberg, weduwe van Godfried van Cappenberg. Na haar overlijden trouwde hij met Heilwig van Rhenen, dochter van Godfried van Rhenen en Sophia van Bemmel. Godfried kreeg zes kinderen, de meeste of allemaal uit zijn eerste huwelijk:

Hendrik van Arnsberg
Alveradis (ovl. na 1205), erfgename van Malsen, gehuwd met Otto I van Bentheim
Adelheid (ovl. na 1200), gehuwd met Everhard I van Berg-Altena
Jutta (Ida), abdis van Sticht Herford
onbekende dochter, getrouwd met Herman II van Virneburg
Frederik, ca 1165 in gevangenschap overleden 
van Cuijk, Godfried I (I7951)
 
359 Godfried V (24 augustus 1113 - Château-du-Loir, 7 september 1151), bijgenaamd de Schone (Frans: Le Bel) en Plantagenet (omdat hij vaak een takje brem - in Latijn planta genista - op zijn hoed droeg). Hij was graaf van Anjou (provincie), Touraine en Maine (provincie) en hertog van Normandië. Godfried speelde een belangrijke rol in de opbouw van de macht die zijn zoon Hendrik in staat zou stellen om koning van Engeland te worden. De dynastie die toen aan de macht kwam wordt het Huis Plantagenet genoemd, naar Godfrieds bijnaam.

Jeugd en Huwelijk
Godfried was de oudste zoon van graaf Fulco V van Anjou en Ermengarde van Maine. Door het huwelijk van zijn ouders waren Anjou, Touraine en Maine verenigd en zo was een belangrijke feodale staat ontstaan in het westen van Frankrijk. Voor Hendrik I van Engeland was Fulco een belangrijke buurman geworden. Toen Hendriks dochter Mathilde weduwe werd (ze was getrouwd met keizer Hendrik V), arrangeerde Hendrik het huwelijk van Mathilde (25 jaar oud) met Godfried (bijna zestien). Godfried werd op 10 juni 1128 door Hendrik in de kathedraal van Rouen tot ridder geslagen en het paar trouwde op 17 juni 1128 in de kathedraal van Le Mans.

Mathildes broer William Adelin was eerder getrouwd geweest met Adelheid, een zuster van Godfried, maar hij was in 1120 zonder kinderen overleden. Het huwelijk van Godfried en Mathilde was dus een herbevestiging van de band tussen Engeland/Normandië en Anjou.

Heraldiek
Toen Godfried door Hendrik tot ridder werd geslagen kreeg hij van Hendrik een wapen, met gouden leeuwen op een blauw veld. Godfrieds zoon Hendrik II zou dit aanpassen en er twee gouden leeuwen op een rood veld van maken. Dit is nog steeds deel van het wapen van Normandië. Godfrieds kleinzoon Richard zou daar een derde gouden leeuw aan toevoegen (voor Aquitanië). Zo ontstonden de drie gouden leeuwen op een rood veld in het wapen van Engeland.

Graaf en Hertog
Het volgende jaar hertrouwde Fulco met Melisende van Jeruzalem en verliet Frankrijk om koning van Jeruzalem te worden. Godfried was volgens eigentijdse schrijvers knap, rossig, joviaal en een uitstekende ridder, maar met een koud en egoïstisch karakter. Hendrik had inmiddels Mathilde tot zijn erfgename benoemd omdat zijn enige zoon al in 1120 was verdronken en zijn tweede huwelijk kinderloos bleef. Toen Hendrik in 1135 overleed trok Mathilde naar Normandië om haar erfenis op te eisen maar toen Stefanus van Blois zich van de Engelse troon meester maakte, werd hij ook in Normandië als hertog erkend.

Mathilde liet zich haar erfenis niet zomaar afnemen en bezocht in 1139 haar moeder in het kasteel van Arundel bij de Engelse zuidkust, met een gezelschap van 140 ridders. Dit was het begin van een lange periode van oorlog in Engeland tussen Stefanus en Mathilde. Godfried bemoeide zich niet met de strijd in Engeland maar veroverde vanaf 1142 Normandië in kleine stapjes. In 1144 riep hij zich namens zijn vrouw uit tot hertog van Normandië. In 1149 deden Godfried en Mathilde afstand van Normandië ten gunste van hun zoon Hendrik.

Godfried had in zijn graafschappen met verschillende opstanden van edelen te maken. De belangrijkste opstand begon in 1145 en daar nam zijn broer Eli ook aan deel. Eli zou ontevreden zijn geweest omdat hij van mening was dat hij Maine zou moeten erven (hun vader was eind 1143 overleden). Godfried sloot Eli op en liet hem pas vrij in 1151. Eli was toen ziek en overleed korte tijd later.

Godfried werd getroffen door een plotselinge koorts, op zijn doodsbed deed hij een aantal schenkingen en hij overleed dezelfde dag. Godfried werd begraven in de kathedraal van Le Mans.

Kinderen
Godfried en Mathilde kregen de volgende kinderen:

Hendrik II van Engeland, koning van Engeland en hertog van Normandië;
Godfried van Nantes, korte tijd erfgenaam van Anjou, Touraine en Maine, tot zijn dood;
Willem van Poitou.
Daarnaast had Godfried de volgende buitenechtelijke kinderen:

Hamelin (ca. 1129 — 1202), earl van Surrey (graafschap) door zijn huwelijk met Isabel van Warenne;
Maria (ovl. 1216), abdis van Shaftesbury Abbey;
Emma, gehuwd met prins Dafydd ab Owain Gwynedd. 
van Anjou, Godfried V (I7184)
 
360 Graaf Gerulf (rond 850 - 898/914) was graaf van West-Frisia (comes Fresonum), vanaf 885. Zijn naam wordt ook wel geschreven als Gerolf, soms met de toevoeging "van Holland" en soms met de toevoeging "van Kennemerland", maar deze zijn beide van latere datum.

Veronderstelde afkomst
Gerulf was graaf in het westen van Frisia (het latere Holland) maar zijn wortels lagen vermoedelijk in het noorden, in de huidige provincie Friesland. Een oorkonde van 877-890 noemt een edelman genaamd Gerulfus in Westergo, en ook in het jaar 839 was er daar een Gerulfo. De eerste kan dezelfde zijn als graaf Gerulf, die later naar West-Frisia is getrokken, en de tweede zou diens vader of grootvader kunnen zijn. Verder waren er in de achtste en negende eeuw in het noorden van Frisia verschillende graven geweest die Dirk (Theodericus) heetten, en die de voorouders van Gerulf kunnen zijn geweest, aangezien Gerulf zelf een zoon Dirk had. [1]

Er bestaan ook hypotheses over Gerulfs voorgeslacht. Hugo Jaekel opperde een afstamming via een directe mannelijke lijn van koning Radboud. Daarvoor bestaat echter, behalve wat vage overeenkomsten tussen persoonsnamen, geen bewijs. Het is zelfs aannemelijk dat de lijn van de befaamde Friezenkoning al snel is uitgestorven. [2] Dijkstra legde een link naar koning Karel Martel en keizer Karel de Grote, maar die is volslagen speculatief. [3]

Volgens Maria van Winter kan de naam Dirk in het Hollandse Huis afkomstig zijn uit het Saksische geslacht der Immedingen: een van hun dochters zou getrouwd zijn met Gerulf en zoon Dirk zou dan vernoemd zijn naar zijn grootvader van moederskant. Van Winter meende dat de naam Dirk onder de Immedingen de ‘Leitname’ was. De naam Dirk kwam er inderdaad wel regelmatig voor, maar dat gold voor meer families uit die tijd. In de Immedinger generaties van voor Dirk I is maar één Dirk aangetroffen, dus de kwalificatie ‘Leitname’ is in die tijd niet terecht. [4]

Geschiedenis
Gerulf was aanvankelijk een vazal van Godfried de Noorman, een Deense roverhoofdman die vanaf 882 als hertog over Frisia heerste. De Oost-Frankische keizer Karel de Dikke had het kustgebied aan hem beleend om van de voortdurende Vikingaanvallen verlost te zijn. Maar Godfried was met Frisia niet tevreden. Hij wilde ook de heerschappij over de wijngaarden langs de Moezel. In 885 stuurde hij graaf Gerulf als gezant naar Karel de Dikke om die eis over te brengen. De keizer gaf niet toe, maar antwoordde dat hij wilde onderhandelen. Dit bleek een valstrik te zijn. Tijdens een bijeenkomst in Spijk (bij Lobith) werd Godfried vermoord door de hertogen Hendrik van Babenburg en Everhard Saxo. Het is niet precies duidelijk welke rol Gerulf heeft gespeeld in dit moordcomplot. Er is wel gesuggereerd dat hij het plan had bedacht om Godfried in de val te lokken, maar waarschijnlijker is dat hij er niets van af heeft geweten en dat hij zelfs niet bij de onderhandelingen in Spijk aanwezig was. Zeker is dat Gerulf heeft geprofiteerd van het wegvallen van de Deense heerser: hij heeft onmiddellijk de grafelijke macht in West-Frisia (het huidige Holland) naar zich toe getrokken. [5]

Graafschap West-Frisia
Na enkele jaren werd de situatie in West-Frisia geformaliseerd. Gerulf ontving op 4 augustus 889 van de Oost-Frankische koning Arnulf van Karinthië een aantal goederen in vol eigendom. Het betrof een gebied bij Noordwijk, tussen de monding van de Oude Rijn en Suithardeshaghe (vermoedelijk) bij Lisse, een aantal boerderijen en huizen in Teisterbant: Tiel, Aalburg en Asch, en in Noord-Holland: Bodokenlo (Boekel) en Hornum (Hoorn) en ten slotte een woning in Huui (Hoei in de Ardennen?). [6] De schenking wordt vaak gezien als een beloning van de koning aan Gerulf voor diens hulp bij het uitschakelen van Godfried de Noorman. Echter, aangezien de rol van Gerulf niet duidelijk is, is het ook niet zeker of er wel sprake was van een beloning.

Onder de nakomelingen van Gerulf groeide het familiebezit verder. Het graafschap West-Frisia werd vanaf de twaalfde eeuw 'Holland' genoemd.

Stamvaderschap
Het feit dat Gerulf de stamvader was van de latere graven van Holland is eeuwenlang over het hoofd gezien. Het oudste genealogische overzicht van Holland, het Gravenregister (opgesteld circa 1125-1133), begint met Dirk, de eerste graaf van Holland. Het vermeldt wel dat Dirk I een broer Waldger had, maar zegt niet dat er ook nog een vader c.q. voorganger was. De Rijmkroniek van Holland uit de dertiende eeuw zegt dat Gerulf misschien zonder kind stierf. [7]

Vanaf de zeventiende eeuw zag men in Regino van Prüms aanduiding van Gerulf als comites Fresonum (graaf van Frisia) toch een aanwijzing dat hij de vader van Dirk I moest zijn geweest. [8] Pas op het eind van de negentiende eeuw leverde Bolhuis van Zeeburgh een goede onderbouwing voor die vader-zoon relatie: Regino had ook gemeld dat Waldger de zoon van Gerulf was, terwijl in het Gravenregister stond te lezen dat Dirk en Waldger broers waren. Bovendien waren zowel Gerulf als Dirk gegoed in West-Frisia. [9]

Overlijden en opvolging
Het is niet bekend of Gerulf behalve zijn twee zoons Waldger en Dirk nog andere kinderen had. Zoon Waldger zal uiterlijk rond het jaar 880 zijn geboren, want in 898 pleegde hij de beruchte moord op Everhard Saxo. [10] Hij moet toen een volwassen man zijn geweest. Dirk wordt gewoonlijk als de jongere broer van Waldger beschouwd, maar feitelijk weten we niet wie van de twee de oudste was. [11]

Geen enkele bron vermeldt in welk jaar of op welke datum Gerulf is overleden. Zijn zoon Waldger werd in het jaar 898 nog aangeduid zonder de titel ‘graaf’, wat er op wijst dat Gerulf toen nog in functie was. In oorkonden uit 914 en 916 droeg Waldger wel de graventitel. Daarom ligt Gerulfs overlijdensjaar waarschijnlijk tussen 898 en 914.[12]

Na zijn dood werd zijn graafschap verdeeld over zijn twee zoons:[13]

Waldger erfde de gouwen Nifterlake, Lek en IJssel en Teisterbant.
Dirk I volgde zijn vader op in West-Frisia: het gebied tussen Vlie en Maas. 
van West Frisia, Gerulf (I7078)
 
361 Grafzerk kerk Maarhuizen:

"ANNO 1712, DEN 18 MARTIUS, IS IDYE LUIRTS, DE DOCHTER VAN LUIRT LUIRTS EN ELYSABET TONNYS,
OVERLEDEN IN HET 14E JAAR HARES OUDERDOMS EN LEIT ALHYR BEGRAVEN." 
Luirts, Idje (I8877)
 
362 gravin van Heiden Reinestein van Heiden, Frederica Louize Wilhelmine (I9302)
 
363 Gregorids waren een Armeense adellijke familie afstammeling van St. Gregorius de Illuminator (circa 257-330), en dus van de Arsacid-stam, wiens leden dienden als patriarchen van Armenië vanaf de vroege vierde eeuw tot de dood van zijn laatste mannelijke lid, St. Sahak I Souren Pahlav, in 437/439. Na de dood van Sahak droeg zijn dochter, Sahakanoysh Souren Pahlav, prinses van Armenië, de Gregorid-domeinen in de westelijke provincies van Groot-Armenië naar het gezin van haar echtgenoot, Hamazasp I Mamikonian, en het patriarchaat van Armenië was niet langer een erfelijk ambt. van Armenië, Sahakanoysh Souren Pahlav, prinses (I7988)
 
364 Grietien Luities, hv. van Jan Alberts wordt lidmaat te Zuidlaren in 1686.

https://familysearch.org/ark:/61903/3:1:3QSQ-G94V-W5XK?i=45&wc=MCLR-9TL%3A381457701%2C381547201%2C381551301%3Fcc%3D2037882&cc=2037882 
Oldenziel, Grietje Luitjens (I1256)
 
365 Guillaume (Willem) Groen van Prinsterer (Voorburg, 21 augustus 1801 - Den Haag, 19 mei 1876), zoon van de staatsraad Petrus Jacobus Groen van Prinsterer en Adriana Hendrika Caan, was een antirevolutionair Nederlands politicus en historicus.

Groen van Prinsterer was kabinetssecretaris (1829-1836), lid van de Kamer van Grondwetsherziening (1840) en lid van de Tweede Kamer (1849-1857, 1862-1866).

Groen als grondlegger van de protestants-christelijke politiek

Christelijk politiek denken gaat terug tot Augustinus’ De Civitate Dei en misschien nog verder, maar Guillaume Groen van Prinsterer wordt door vriend en vijand gezien als de grondlegger van de protestants-christelijke politiek in Nederland. Groen streed tegen ongeloof en revolutie in staat en kerk en kwam op voor het christelijk onderwijs, dat destijds niet gesubsidieerd werd en door de liberalen werd afgewezen als schadelijk voor de nationale eenheid. Hij legde de fundamenten voor de Anti-Revolutionaire Partij, die na zijn overlijden zou worden opgericht.

De literatuur over Groen van Prinsterer is vrijwel alleen door geestverwanten geschreven. Over Groen is nog steeds geen moderne wetenschappelijke biografie verschenen. Groens tegenspeler Thorbecke kreeg in 2004 zijn wetenschappelijke biografie, die gebaseerd is op veel nieuw bronnenmateriaal. De biografieën van de historicus G.J. Schutte uit 1976 en van Roel Kuiper uit 2001 hebben het grote publiek als doelgroep en voegen in wetenschappelijk opzicht weinig toe. Wel munt Kuipers biografie uit door wetenschappelijk verantwoorde documentatie en is zij mede gebaseerd op nieuw onderzoek in Groens ongepubliceerde nagelaten geschriften die in 1990/91 zijn uitgegeven. Daardoor werpt het boek nieuw licht o.a. op de voorgeschiedenis van de Onderwijswet van 1857.
Groen als publicist

Groen groeide op in een verlicht-conservatief Waals-hervormd gezin. Hij studeerde in Leiden samen met Johan Rudolph Thorbecke, die later zijn grote politieke tegenstander zou worden. Na zijn studie trad hij in 1828 in het huwelijk met Betsy van der Hoop. Hun huwelijk bleef kinderloos. Groen ging werken voor het Kabinet van de Koning en verhuisde daarom met zijn vrouw naar Brussel. Daar kwamen zij dankzij hun predikant J.H. Merle d’Aubigné onder de invloed van de internationale geestelijke opwekkingsbeweging het Réveil. Een bekende vertegenwoordiger van het Réveil in Nederland was de theatraal tegendraadse dichter en reactionair Willem Bilderdijk. Een andere voorman van het Réveil was de tot het christendom bekeerde Jood Isaäc da Costa. Die schreef in 1823 het reactionaire pamflet Bezwaren tegen den geest der eeuw. Groen zou de Réveilbeweging later in antirevolutionaire richting leiden.

In oktober 1829, toen Groen inmiddels naar Den Haag was teruggekeerd, bracht hij anoniem het blad Nederlandsche Gedachten uit. Hierin verzette Groen zich tegen de ‘revolutiegeest’ die in 1830 tijdens de Belgische opstand in alle hevigheid uitbarstte. Het jaar 1829 kunnen we daarom beschouwen als het geboortejaar van de antirevolutionaire richting, lang eer er sprake was van een politieke partij. Politieke partijvorming in de huidige zin des woords was toen nog geheel onbekend. De naam Nederlandsche Gedachten slaat ook op het nationalistische karakter van het blad. Groen wilde het volk van Nederland opwekken tot een nationaal besef, waarin hij in de 19e eeuw niet alleen stond, maar hij identificeerde de Nederlandse identiteit meer dan de liberalen met het protestantisme en de rol van Oranje in de geschiedenis. Aan de populariteit van de drieslag God, Nederland en Oranje ('een drievoudig snoer dat niet spoedig verbroken zou worden') heeft Groen in belangrijke mate bijgedragen.

Vanaf 1837 steunde Groen de afgescheidenen, die zich in 1834 hadden losgemaakt van de Nederlandse Hervormde Kerk. Net als de afgescheidenen had Groen kritiek op het Algemeen Reglement van 1816, dat de koning veel invloed gaf in de kerk en op de opkomende vrijzinnigheid. Groen wilde niet met de Nederlands Hervormde Kerk breken, maar de Gereformeerde Gezindte in de Hervormde Kerk en daarbuiten verenigen in zijn strijd tegen de vrijzinnigheid in de kerk, in de staat en in de maatschappij. Hij zag wel bondgenoten in de afgescheidenen, die echter in het algemeen behoorden tot de zgn. 'kleine luyden', die toen geen stemrecht bezaten, terwijl Groen tot de elite van de Nederlandse samenleving behoorde en geen talent had voor het populariseren van zijn gedachtegoed. Groen is dan ook wel gekenschetst als ‘generaal zonder leger.’ Hij hield zich liever bezig met vraagstukken als het karakter van de Nederlandse natie dan met de gereformeerde confessie. De Anti-Revolutionaire richting was in de ogen van Groen ook een kerkelijke richting: Le parti anti-révolutionnaire et confessionnel dans l'eglise Réformée des Pays-Bas.

In 1846 verscheen Groens Handboek der geschiedenis van het vaderland. Het Handboek was mede gebaseerd op archiefonderzoek van Groen. Hij was in 1836 als archivaris aangesteld van het Koninklijk Huisarchief en ontsloot in die hoedanigheid de correspondentie van de prinsen van Oranje. Volgens historicus G.J. Schutte waren dit Handboek en vooral Ongeloof en Revolutie, dat in 1847 verscheen, niet alleen historische studies, maar ook politieke manifesten. Het Handboek moest Groens calvinistisch-orangistische nationalisme ondersteunen. Ongeloof en Revolutie was vooral een aanval op het liberalisme.

Ongeloof en Revolutie is Groens hoofdwerk. Het was een bundeling van een serie voorlezingen die Groen in de winter van 1845-1846 hield voor een select groepje geestverwanten. Volgens Groen-biograaf Roel Kuiper is Ongeloof en Revolutie ‘Geen muziek om van het blad te zingen’. Groen schrijft namelijk niet gemakkelijk. Hij verwees vaak naar buitenlandse schrijvers als Edmund Burke, François Guizot, F.J. Stahl en Jules Michelet, citeerde in het Frans en in het Latijn, bezigde soms telegramstijl en bediende zich herhaaldelijk van de samentrekking en de onvolkomen zin, bijvoorbeeld: “De Christen kent een beginsel, dat vastheid aan de wetenschap geeft; dat opgevolgd, genoegzaam zou zijn om de wankelende staatsgebouwen op onwrikbaar fundament te herstellen.” De rode draad in Ongeloof en Revolutie is Groens verzet tegen de ‘revolutionaire’ staat die gebaseerd is op de door hem afgewezen volkssoevereiniteit. Volgens hem is alleen God soeverein en is al het gezag van Hem afkomstig. Een staat die geen rekening houdt met God, de Schrift en de historie kan volgens hem alleen maar leiden tot tirannie. Groens visie daarentegen kan volgens zijn critici leiden tot theocratie en absolutisme. Groen zou zich echter na 1848 en vooral na 1857 in democratische richting ontwikkelen.
Groen als parlementariër

In 1849, een jaar na de grondwetswijziging, kwam Groen in de Tweede Kamer. Hij was buitengewoon lid van de Tweede Kamer van 5 augustus 1840 tot 5 september 1840 (voor Holland).[1] Groen had kritiek op de grondwet van Thorbecke, omdat deze niet christelijk zou zijn. Het betrof echter vooral de ‘revolutionaire geest’ van deze grondwet. Praktisch had Groen veel minder bezwaar. Wanneer we alleen afgaan op zijn denkbeelden zouden we Groen voor een hele of halve absolutist kunnen verslijten, vooral vóór 1848. Tot dat jaar hing Groen C.L. von Hallers privaatrechtelijke opvatting over het overheidsgezag aan, waarin het gezag werd opgevat als onvervreemdbaar bezit van de gezagsdrager. Kort na 1848 stapte Groen hiervan af, toen hij kennisnam van de ideeën van F.J. Stahl. Stahl verkondigde een publiekrechtelijke opvatting over het gezag, die inhield dat het gezag van de staat op Gods gebod van rust en orde, ten dienste van de publieke gerechtigheid. Groen ontwikkelde zich tevens tot een gedegen parlementariër. Hij stelde daarbij de Thorbeckeaanse visie op de spelregels van de politiek ter discussie. Groens juridische benadering verschilde van de aanpak van zijn vriend Da Costa, die politiek vooral zag als 'getuigen'.

Volgens de historicus Henk te Velde werkten Groen en Thorbecke op deze manier onbedoeld samen aan het ontstaan van een parlementaire cultuur in Nederland. Thorbecke omdat hij de grondwet schreef en de spelregels bedacht waaraan parlementariërs zich zouden moeten houden, zoals de onafhankelijkheid van de gekozene en de rationaliteit van de discussie; Groen omdat hij deze spelregels bekritiseerde, zich zodoende opwierp als de vertegenwoordiger van de orthodoxe protestanten en zei dat geloofsaangelegenheden ook in de politiek thuishoorden. Volgens Roel Kuiper heeft Groen op deze manier bijgedragen aan de cultuur van debat en oppositie. Groen eiste het recht van oppositie op. Die had in het Engelse parlement al een erkende plaats, maar in het Nederlandse parlement nog niet. Thorbecke en de zijnen keken te veel naar het Franse en Belgische voorbeeld, waar de regering het parlement domineerde.

Ondanks de ideologische verschillen waren Groen en Thorbecke in meerdere opzichten aan elkaar verwant. De calvinistische Groen en de lutheraan Thorbecke waren relatieve buitenstaanders, die het belang inzagen van een goede volksvertegenwoordiging, openbaarheid van het politieke leven en een werkelijk constitutionele monarchie. F.A. van Hall was volgens Henk te Velde wat dit betreft de werkelijke tegenstander van Thorbecke. De conservatief-liberale Van Hall wilde namelijk niet al te moeilijk doen over parlementaire regels en regelde de zaken liever in de achterkamertjes. Groen was misschien niet altijd even praktisch, plaatste zich met zijn principiële betogen dikwijls buiten de discussie en deed voorstellen die bijna altijd met grote meerderheid werden weggestemd. Thorbecke vond het desondanks plezierig om met hem te debatteren, terwijl hij Van Halls manier van politiek bedrijven verfoeide.

Groen heeft zich als parlementariër ingezet voor protestants-christelijk onderwijs. Groen veranderde dikwijls van standpunt. Eerst wilde hij een protestants-christelijke openbare school; vervolgens ging hij pleiten voor gesplitste openbare scholen (voor protestanten, katholieken en joden); toen dit ten slotte ook niet haalbaar bleek, werd hij een voorstander van financieel gelijkberechtigd bijzonder onderwijs. De omslag in het denken van Groen vond plaats in 1857. In dit jaar werd de onderwijswet van Van Brugghen aangenomen waarin gesteld werd dat het onderwijs algemeen-christelijk moest zijn. Een christendom boven geloofsverdeeldheid was volgens Groen veel te onbepaald. Hij was nu van mening dat onderwijs op protestants-christelijke grondslag op bijzondere scholen moest worden gegeven, maar ook dat openbaar onderwijs neutraal moest worden (liever dan algemeen-christelijk) en zich moest onthouden van geestelijke beïnvloeding van de bevolking. Volgens de historicus R.S. Zwart was het voor Groen dus alles of niets.

Groen van Prinsterer was een verklaard tegenstander van de slavernij in Oost en West. In 1842 beijverde hij zich om enkele abolitionistische comités te verenigen in de "Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de afschaffing der slavernij", die hij in de statuten echter een zo protestants-christelijk karakter gaf, dat andersgezinden al spoedig weer huns weegs gingen. In 1853 werd hij voorzitter van de Staatscommissie afschaffing slavernij, die echter op korte termijn niets bereikte. Het zou tot 1863 duren voor Nederland de slavernij verbood.
Groen als theocraat

De onderwijswet van Van Brugghen betekende voor Groen ook het einde van zijn streven naar de christelijke staat. De scheiding tussen kerk en staat werd hierna door Groen aanvaard, maar niet van harte. Een neutrale overheid was slechts een noodoplossing. In het gedachtegoed van Abraham Kuyper zou de neutrale staat een prominentere rol spelen. Abraham Kuyper was ondubbelzinnig als het ging om godsdienstvrijheid voor alle gezindten. Volgens Groen echter was Nederland altijd een protestants-christelijke natie geweest, verwoord in de uitdrukking het drievoudig snoer God, Nederland en Oranje. Daarom had de Hervormde Kerk zijns inziens recht op een prominente positie in de Nederlandse samenleving. Toch was Groen geen voorstander van een staat die door de kerk wordt overheerst. Hij sprak zich uit voor de theocratie, maar tegen geloofsvervolging:

“Wij wenschen geene theocratie, in zoo ver hierdoor priestergezag of onderwerping van den Staat aan de Kerk aangeduid wordt. Wij stellen ons geen droombeeld voor eener maatschappelijke vereeniging, die uit enkel opregte Christenen zou bestaan en waar de Staat zich eigenlijk oplossen zou in de Kerk. Maar wel gelooven wij aan de mogelijkheid […] dat opnieuw het verband tusschen Godsdienst, gezag en vrijheid erkend, en Gods oppergezag ten grondslage van Staatsregeling en wetgeving worde gesteld. In zoo ver gelooven wij aan de mogelijkheid, aan de wezenlijkheid, aan de noodzakelijkheid eener theocratie.”

Groen vond gewetensvrijheid belangrijk en was daarom van mening dat religieuze minderheden als katholieken en Joden ook een plaats in de publieke samenleving mochten innemen. Daar hadden deze groepen historisch gezien recht op. Groen streefde volgens de RD-journalist en historicus Van der Zwaag echter niet naar ongelimiteerde vrijheid van godsdienst en geweten. In Nederland mocht geen gelijkheid opgedrongen worden die de Bijbel op één lijn stelde met de Koran. De grondwet had dit volgens Groen niet gewild. Groen stond een evenwichtige Bijbeluitleg voor. Als een bij uitstek antirevolutionair beginsel citeert hij in Ongeloof en Revolutie de woorden uit Rom. 13: "Alle macht is van God verordineerd", maar hij voegt er onmiddellijk aan toe: "Ik wil geen uitlegging onderschrijven, welke ons verplichten zou de booswicht die het moordtuig voorhoudt gehoorzaam te zijn, of de gekroonde rover die gisteren de wettige Vorst verjaagd heeft heden als een van God verordineerde macht te beschouwen." Deze "gekroonde rover" passage is tijdens de bezetting van 1940/45 illegaal verspreid en heeft nogal wat gereformeerden, die aarzelden om aan de "wettige overheid" verzet te bieden, over hun aarzeling heengeholpen.
Groen als martelaar

Groen had in de Kamer antirevolutionaire bondgenoten, maar zij waren net als Groen niet gebonden aan een programma. Dit zou pas bij Abraham Kuyper aanvangen. De grenzen tussen liberaal, conservatief en antirevolutionair waren na 1848 nogal vloeiend. Groen bijvoorbeeld bemachtigde in de jaren vijftig via de conservatieve kiesvereniging ‘Koning en Vaderland’ van Gerardus Johannes Mulder zijn Kamerzetel. De conservatieve humanist Mulder had echter een hele andere levensovertuiging dan de diepgelovige Groen. Mulder – die in 1853 de antipapistische Aprilbeweging mede organiseerde - moest bovendien niets hebben van het parlement. Toch liep Groen in april 1866 nog met het plan rond om met de conservatieven een anti-moderne partij te gaan vormen. Groen zegde echter later dat jaar het vertrouwen in het conservatieve kabinet Van Zuylen Van Nijevelt-Heemskerk op, toen die zich tegen het bijzonder onderwijs keerde. In 1869 weigerde Groen daarom ook om mee te gaan in de conservatieve Algemeene Kiesvereeniging – volgens de historicus Ron de Jong feitelijk de eerste politieke partij van Nederland - die door J. Heemskerk Azn. in 1868 was opgericht. De weigering van Groen om met Heemskerk mee te gaan en de weigering van de conservatieven om zich duidelijker uit te spreken over het christelijk onderwijs hebben het politiek conservatisme de doodsteek toegebracht.

Door zijn breuk met de conservatieven geraakte Groen steeds meer in het isolement. De kritiek die Groen leverde op de machtspolitiek van het Duitsland van Bismarck versterkte zijn isolement, omdat zijn antirevolutionaire vrienden het ‘revolutionaire’ Frankrijk als de grote vijand zagen. Groens devies was echter “In ons isolement ligt onze kracht”. Dat sloeg op de beginselvastheid van de door hem voorgestane politiek, maar het zou ook kunnen slaan op zijn politieke martelaarschap. Groen voelde zich een onbegrepen profeet, een roepende in de woestijn. Aan het einde van zijn leven vertrouwde hij veel antirevolutionaire Kamerleden niet meer, die zijns inziens te halfslachtig en te meegaand waren. Tijdens de aanloop naar de verkiezingen van 1871 schrapte hij van een lijstje allen die hem onvoldoende van dienst waren, overigens zonder hen hiervan van tevoren op de hoogte te stellen. Groens actie was dan ook een vervelende verrassing. Er bleven voor Groen nog drie antirevolutionairen over: Kuyper, M.D. van Otterloo en L.W.C. Keuchenius. Zij waren volgens Groen nog wel trouw aan de beginselen. Kuyper nam begin jaren zeventig het stokje van Groen over als leider van de antirevolutionairen. Groen overleed in 1876. Drie jaar na zijn dood zou de Anti-Revolutionaire Partij als eerste politieke partij van Nederland worden opgericht en op den duur grote successen boeken. In 1901 zou Kuyper zelfs minister-president worden. En in 1918 werd door het liberale kabinet-Cort van der Linden eindelijk de onderwijskwestie opgelost. Groen heeft het niet mogen meemaken. De ARP zou tot 1980 de oudste politieke partij van Nederland blijven. Toen ging zij op in het Christen-Democratisch Appel, het CDA.
Groens geestelijke erfenis

De invloed van Groen op het protestants-christelijke denken is enorm geweest. Er zijn weinig politici die zo lang na hun dood nog navolging kregen. Hij werd tot na de Tweede Wereldoorlog door de ARP vereerd, hoewel minder dan Abraham Kuyper. Het wetenschappelijk bureau van het GPV heette de Groen van Prinsterer Stichting, en het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie heet nog steeds zo. En toen in 1967 het Gereformeerd Gezinsblad werd omgedoopt tot het Nederlands Dagblad verwees men naar het blad Nederlandsche Gedachten van Groen.

Groen werd in de twintigste eeuw pas populair. Zijn hoofdwerk Ongeloof en Revolutie sloeg aanvankelijk helemaal niet aan. Buiten orthodoxe kringen werd het boek overigens nauwelijks gelezen. Omdat Ongeloof en Revolutie zo ontoegankelijk was, was het boek bovendien vooral voor de elite. In de jaren dertig van de 20e eeuw beriep de NSB zich echter ook op Groen. Dit was voor de antirevolutionairen een reden om eens goed te kijken wat Groen huns inziens werkelijk zei. De ‘generaal zonder leger’ was tijdens de Tweede Wereldoorlog bijzonder populair bij de antirevolutionairen. In 1945 verscheen het boekje Wat heeft Groen van Prinsterer ons vandaag te zeggen? van VU-historicus Smitskamp. (Het werkje was al in jan. 1941 gereed, maar werd door de bezetter in beslag genomen.) In zijn interviews met bekende Nederlanders stelde de historicus George Puchinger vaak deze vraag. Volgens de GPV-politicus Piet Jongeling was Groen anno 1967 actueler dan in zijn eigen tijd, omdat in 1967 de antithese duidelijker zichtbaar zou zijn. De CHU-politica Wttewaal van Stoetwegen, bijgenaamd de 'rode freule', gaf echter als antwoord: “Niets”.

Vooral behoudende protestanten beriepen zich op Groen en gebruikten hem als stok om minder behoudende protestanten mee te slaan. De SGP en de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij verweten tijdens het interbellum de ARP en de CHU van het pad van Groen te zijn afgeweken, omdat beide partijen compromissen hadden moeten sluiten om te kunnen regeren. Na de oorlog waren het vooral GPV, SGP en RPF die zich op deze wijze op Groen beriepen. Toen Groens betekenis na de oorlog door de wat meer vooruitstrevende protestanten werd gerelativeerd, kwamen de meer behoudende protestanten fel in verzet. Een aanval op Groen werd gezien als een aanval op de gereformeerde wereld in zijn geheel. In 1949 en 1951 verschenen er vanuit de Vrije Universiteit enkele kritische studies over Groens visie op de geschiedenis. Groen werd onder meer determinisme verweten, omdat hij de belonende dan wel straffende hand van God direct in verband zou brengen met het wel en wee van Nederland. Groen werd daarop vurig verdedigd door de vrijgemaakte kerkhistoricus Jaap Kamphuis. Gezegd moet worden dat Kamphuis de kritiek (tot op zekere hoogte) heeft gepareerd door Groens visie op Gods straffende en belonende hand als een verbondscausaliteit voor te stellen, dat wil zeggen niet deterministisch.

Groens reputatie als groot historicus blijft echter twijfelachtig, vooral vanwege zijn te grote partijdigheid. Alle moderne twijfel ten spijt blijft Groen onder zijn geestverwanten populair. De in 1987 opgerichte Vereniging van Christen-Historici (VCH) telt nogal wat Groen-epigonen binnen haar gelederen. Sommigen onder hen lijken er zelfs een sport van te maken om 'hun' Groen te verdedigen tegen aanvallen van de buitenwereld. Om de vrijgemaakte en reformatorische jeugd niet te laten vergeten wie Groen was schreef historicus en politicus Arie Slob namens de VCH een boekje over hem voor het christelijk middelbaar onderwijs.

De door Groen gemaakte tegenstelling tussen volkssoevereiniteit en Gods soevereiniteit is ter discussie gesteld. In zijn dissertatie zegt rechtsfilosoof Jan Willem Sap dat het onderscheid tussen Gods soevereiniteit en volkssoevereiniteit vals is. Dat is ook de mening van historicus Joost Rosendaal die beweert dat de Nederlandse Opstand christelijk is geïnspireerd.

Zij die zich op Groen beroepen zetten zich vaak tegen de moderne tijdgeest af: Bruins Slot verzette zich met een beroep op Groen tegen de 'revolutie' in Indonesië; met Groen in de hand werd door de reformatorische filosoof Mekkes de ‘progressieve’ ARP, die in 1952 tot een regering met de PvdA toetrad, aangevallen; in 1976 wilde het GPV niet met de ARP en de CHU Groen herdenken, omdat die laatste twee partijen volgens het GPV van het pad van Groen waren afgeweken; in de jaren tachtig werd met beroep op Groen de Algemene wet gelijke behandeling bekritiseerd; en in een NRC-artikel uit 2000 fulmineerde RPF’er André Rouvoet in de geest van Groen tegen het postmodernisme, dat onder andere het homohuwelijk mogelijk zou hebben gemaakt.

Groenianen hebben de neiging om in dichotomieën te denken, met als risico de wereld zo in een simplistische tweedeling te wringen. De Groeniaanse visie heeft een versimpeling tot gevolg. De historicus Joris van Eijnatten schrijft hierover:

“Groen took no trouble to indicate precisely by which means Enlightenment leads to Unbelief, and Unbelief to Revolution. In his view, each category entails to the other; wrong principles are not coincidental with change, but intrinsic to it. His conception of ‘principles’ or beginselen as total explanations – explanations which, like the anti-intellectualist subtleties of blood and soil nationalism, require no causal explanation – helped endow the cosmos with a stable sense and meaning.”

Groen heeft op deze manier min of meer aan de basis gestaan van het zogenaamde beginsel- of worteldenken, het bekritiseren van niet-christelijke denksystemen en ideologieën door alleen te kijken naar de grondslagen. Zo schreef de latere GPV-leider Pieter Jongeling in de hoedanigheid van hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad in 1963 het boekje Beproeft de geesten, waarin hij alles toetste aan Schrift en Belijdenis. De Apartheid in Zuid-Afrika kon de proef doorstaan, de Wereldraad van Kerken niet.

Uit Jongelings houding ten aanzien van de Apartheid blijkt dat Groens worteldenken ook een sterk nationalistische kant heeft. De antirevolutionairen waren onvoorwaardelijk voor de handhaving van het overheidsgezag en de nationale zelfstandigheid en verbonden God, Nederland en Oranje vanzelfsprekend met elkaar.

Niet alleen de titel van het blad Radix van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap verwijst naar het worteldenken, maar ook de Wijsbegeerte der Wetsidee is hier sterk door bepaald. De filosoof Herman Dooyeweerd heeft in navolging van Kant in de jaren twintig een transcedentale kritiek van het kennen ontworpen. Al het kennen is volgens hem religieus bepaald. Wetenschap kan daarom niet neutraal zijn. Christelijke wetenschap moet vanuit eigen principes redeneren en staat in dit opzicht tamelijk geïsoleerd van de ‘neutrale’ wetenschap. Deze gedachten vinden we ook bij Abraham Kuyper terug, op wiens denken Dooyeweerd sterk heeft voortgebouwd. De Stichting voor Christelijke Filosofie heeft primair tot doel de filosofie op basis dit gedachtegoed, te ontwikkelen en te verbreiden. 
Groen van Prinsterer, Guillaume (I10675)
 
366 Gunnora of Gunnor (ca 950 [1] - 1031) was de echtgenote van Richard I van Normandië. Ze behoorde vermoedelijk tot de Deense adel in Normandië. Soms wordt haar broer Herefast de Crepon ten onrechte als haar vader gezien.

Ze woonde bij haar zus Seinfreda, de vrouw van een lokale bosbeheerder, toen Richard, die in de buurt op jacht was, van de schoonheid van de vrouw van de bosbeheerder hoorde. Men zegt dat hij Seinfreda zou hebben bevolen met hem het bed te delen, maar Seinfreda stuurde haar ongetrouwde zuster, Gunnora, in haar plaats. Richard was, naar men zegt, achteraf blij dat hij op deze wijze gered werd van de zonde van het plegen van overspel, maar dat lijkt achteraf gepraat. In ieder geval viel de gok van Seinfreda goed uit. Gunnora en Richard werden geliefden. Gunnora fungeerde lang als minnares van Richard volgens de Deense gewoonte, maar toen dit Richard veel later verhinderde hun zoon Robert voor te dragen als aartsbisschop van Rouen, trouwden de twee alsnog, waardoor hun kinderen in de ogen van de kerk gewettigd werden.

Na het overlijden van Richard speelde Gunnora een belangrijke rol in het bestuur van Normandië. Naast haar kinderen kregen ook haar neven belangrijke posities. Verschillende van de meest prominente Normandische magnaten in het Engeland van na 1066, met inbegrip van de Montgomery, Warenne, Mortimer, Vernon/Redvers, en FitzOsbern families, waren afstammelingen van haar broer en zusters.

Gunnora stierf op ongeveer tachtigjarige leeftijd.

De kinderen van Gunnora en Richard waren

Richard II van Normandië
Robert de Deen
Mauger (ovl. ca. 1035), graaf van Mortain en Corbeil (door de rechten van zijn vrouw)
een onbekende zoon
Emma van Normandië, koningin van Engeland door haar huwelijken met Æthelred II en Knoet de Grote
Havise (ook Hedwige genoemd, ovl. 21 februari 1034), gehuwd met Godfried I van Bretagne
Mathilde (ovl. ca. 1015), getrouwd met Odo II van Blois 
Gunnora (I7199)
 
367 Hadewig van Cruyningen
Geboren ca. 1240 – overleden 1263. Dochter van Godfried van Cruiningen en Oda van Pumbeke.
Zij was gehuwd met Peter van Borselen, (geboren ±1210 Borselen, overleden ±1278).
Ridder, heer van Borselen, Goes en Kloetinge. Zoon van Nicolaas I van Borselen en Jutta van Holland, buitenechtelijke dochter van Graaf Willem I van Holland.
Kinderen:
Kinderen:
– Jutta van Borselen.
– Florys van Borssele, heer van Borselen, Goes en Kloetinge
– Oda van Borselen 
van Cruiningen, Hadewig (I7053)
 
368 Harlingen
Bron: Quotisatie kohierenSoort registratie: Quotisatie kohieren inschrijving(Akte)datum: 1749Plaats: Harlingen
Bijzonderheden:
Locatie: 2e Kwartier
Aantal volwassenen: 2
Aanslag: £ 12:13:-
Verhoging: £ 2
Bewoner De weduwe van Theunis Jelles
Diversen: klein potwinkeltje
Bronvermelding
Harlingen, archiefnummer 5, Gewestelijke bestuursinstellingen van Friesland 1580-1795 - Tresoar, inventarisnummer 6477, blad 33, aktenummer 8676 Periode: 1749 
Corneles, Fokeltie (I11315)
 
369 Harlingen
Bron: Quotisatie kohierenSoort registratie: Quotisatie kohieren inschrijving(Akte)datum: 1749Plaats: Harlingen
Bijzonderheden:
Locatie: 5e Kwartier
Aantal volwassenen: 1
Aanslag: £ 6:12:-
Verhoging: £ 1

Bewoner Berber van Beemen
Diversen: nayster, bestaet gering
Bronvermelding
Harlingen, archiefnummer 5, Gewestelijke bestuursinstellingen van Friesland 1580-1795 - Tresoar, inventarisnummer 6477, blad 84, aktenummer 9457 Periode: 1749 
van Bemen, Berber (I10324)
 
370 Harlingen
Bron: Quotisatie kohierenSoort registratie: Quotisatie kohieren inschrijving(Akte)datum: 1749Plaats: Harlingen
Bijzonderheden:
Locatie: 7e Kwartier
Aantal volwassenen: 2
Aantal kinderen: 1
Aanslag: £ 17:8:-
Verhoging: £ 3
Bewoner Lourens Claesen
Diversen: mr. vleeshouwer, gering cu.
Bronvermelding
Harlingen, archiefnummer 5, Gewestelijke bestuursinstellingen van Friesland 1580-1795 - Tresoar, inventarisnummer 6477, blad 130, aktenummer 10167
Periode: 1749

Op 9 juni 1753 te Harlingen trouwt Jeltje Teunis (zus van Eelkje Teunis) met Jurjen Hendriks Smit. Opmerking: de bruid wordt gecompareerd door haar zwager Lourens Clases.

Lidmatenregister Herv. Gemeente Harlingen
Bron: DTB LidmatenSoort registratie: DTB Lidmaten inschrijving(Akte)datum: 16-07-1772Plaats: Harlingen
Bijzonderheden:
op 16 juli 1772 hij belijdenis, zij gedoopt op belijdenis
Man: Lourens Klaazes Coster wonende te Harlingen
Diversen: Locatie: Voorstraat
Vrouw: Eelkje Teunis wonende te Harlingen
Diversen: Locatie: Voorstraat
Bronvermelding
Lidmatenregister Herv. Gemeente Harlingen, archiefnummer 28, Collectie doop-, trouw-, lidmaten- begraafboeken - Tresoar, inventarisnummer 337, blad 123, aktenummer 2373
Gemeente: Harlingen Periode: 1736-1800

Op 27 oktober 1779 aangesteld als curator over de boedel van overleden Harmen Hendriks, mr.bakker. 
Koster, Lourens Claesen (I486)
 
371 Tenminste nog één levende persoon is verbonden aan deze aantekening - detailgegevens worden niet weergegeven. Levend (I5968)
 
372 Hendrik de Sandra Veldtman
functie: gedeputeerde
instelling: Staten-Generaal der Verenigde Nederlandse Provinciën (1588-1796)
van: 07-03-1795 -
namens: Groningen

functie: lid
instelling: Departementaal Bestuur van Groningen (1802-1805)
van: 04-06-1802 - 01-08-1805

functie: lid
instelling: Provinciale Staten van Groningen (1814-1861)
van: 19-09-1814 - 1816
namens: landelijke stand

Hendrik de Sandra Veldtman, ook bekend als De Sandra Veldtman van Slochteren, (Groningen, gedoopt 29 juni 1756 - 9 januari 1816) was een van de bewoners van de Fraeylemaborg (vanaf 1781).

De Sandra Veldtman, zoon van Assuerus Joan Veldtman en Etta Catharina Emmen, bekleedde diverse functies op provinciaal en landelijk niveau. Zo was hij van 7 maart 1795 gedeputeerde namens Groningen voor de Staten-Generaal van de Nederlanden, hij was lid van het departementaal bestuur van Groningen van 4 juni 1802 tot 1 augustus 1805 en lid van de Provinciale Staten van Groningen namens de landelijke stand van 19 september 1814 tot 1816.[1]

De Sandra Veldtman was in Groningen een actief lid van de loge L'Union Provinciale, een uit 1772 stammende vrijmetselaarsloge. Van hem wordt gezegd dat hij sterk door de maçonnieke symboliek werd aangesproken. Zo is in de plattegrond van het park van de Fraeylemaborg uit zijn tijd diverse maçonnieke elementen te herkennen. (Onder andere lanen en een vijver vormen passer en winkelhaak met een alziend oog, het symbool van de vrijmetselarij.)[2]

Naast vrijmetselaar was De Sandra Veldtman lid van de Oeconomische Tak.

De Sandra Veldtman is tweemaal gehuwd geweest: in 1776 trouwde hij met Johanna Catharina Aleida van Rehden en in 1786 hertrouwde hij met Adelgunda Christina Wolthers. Uit het eerste huwelijk werd een zoon, en uit het tweede huwelijk werd een dochter geboren. 
de Sandra Veldtman, Hindrik (I10597)
 
373 Hendrik I van Engeland Beauclerc (Selby (York), ca. 1068 - Lyons-la-Forêt (Frankrijk), 1 december 1135) was koning van Engeland en hertog van Normandië. Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn voor die tijd goede opleiding: naast Normandisch Frans las en sprak hij ook Latijn en Engels, en hij zou enig onderwijs in de vrije kunsten hebben gehad.

Jeugd en erfenis
Hendrik was het jongste kind van Willem de Veroveraar en Mathilde van Vlaanderen, hij is vermoedelijk vernoemd naar Hendrik I van Frankrijk, een oom van Mathilde. Hij zou zijn opgevoed door bisschop Osmund van Salisbury, de kanselier van Willem. Op 24 mei 1086 werd hij door zijn vader tot ridder geslagen.

Willem raakte in 1087 dodelijk gewond door een ongeval tijdens een militaire campagne in de Vexin. Hendrik bezocht het sterfbed van zijn vader in Rouen. Willem gaf Normandië aan zijn oudste zoon, Robert Curthose, hoewel die op dat moment in opstand tegen zijn vader was, hij gaf Engeland aan zijn derde zoon Willem, Hendrik kreeg een geldbedrag van vijfduizend pond en de landerijen van zijn moeder in Buckinghamshire en Gloucestershire. Hun tweede zoon Richard was reeds in ca. 1075 overleden door een jachtongeluk.

Graaf in Normandië
Robert, de oudste, was boos omdat Willem Engeland had gekregen. Willem had zich snel in Engeland laten kronen en nu wilde Robert een oorlog tegen hem beginnen. Hendrik was in Normandië en steunde Robert, maar misschien had hij geen andere keuze. Voor Willem was dat aanleiding om zijn landerijen in Buckinghamshire en Gloucestershire in beslag te nemen. Hendrik had nu geen land, alleen geld. Het volgende jaar werd het duidelijk dat de plannen van Robert op niets zouden uitlopen, vooral wegens geldgebrek. Robert vroeg Hendrik om hem geld te lenen maar die had liever land en uiteindelijk kocht hij de grafelijke rechten in de Cotentin en het gebied rond Avranches, voor een bedrag van drieduizend pond. De invloed van Hendrik nam hierdoor sterk toe want in dit gebied lagen belangrijke bezittingen van Hugo van Avranches, earl van Chester, Richard van Redvers, grootgrondbezitter in Dorset, en de belangrijke abdij van Mont Saint-Michel.

Hendrik maakte zich snel geliefd bij de Normandische edelen in het westen van het hertogdom. Robert probeerde kort daarna om de grafelijke rechten van Hendrik terug te kopen maar door de steun van zijn edelen kon Hendrik dit bod afslaan. In de zomer van 1088 bezocht Hendrik zijn broer Willem in Engeland, in een poging om de landerijen van zijn moeder terug te krijgen. Toen Hendrik na een paar maanden (zonder succes) terugkeerde naar Normandië, werd hij op beschuldiging van samenzwering tegen Robert gevangengenomen door Odo van Bayeux, en opgesloten in Neuilly-la-Forêt. Robert nam de graafschappen van Hendrik in beslag. Onder druk van Normandische edelen werd Hendrik in het voorjaar van 1089 vrijgelaten. Hendrik was geen graaf meer maar hij had nog wel veel invloed in het westen van Normandië.

Willem kreeg de opstandige edelen in Engeland steeds meer onder controle en begon zijn aandacht aan Normandië te wijden. Hij versterkte zijn banden met Normandische edelen en stookte de burgerij van Rouen op om in opstand te komen. In reactie sloot Robert een verdrag met Filips I van Frankrijk. Eind 1090 kwam een groep burgers onder leiding van Conan Pilatus in opstand. Robert deed een beroep op zijn edelen om de opstand te onderdrukken en Hendrik was de eerste belangrijke edelman die hem te hulp kwam. In Rouen ontstonden verwarde straatgevechten. Robert zocht een veilig onderkomen in het kasteel van de stad maar Hendrik wist de gevechten in zijn voordeel te beslissen. Conan werd gevangengenomen en bood een groot losgeld voor zijn vrijlating, maar Hendrik besloot om van hem een voorbeeld te maken en gooide hem van een van de torens van het kasteel. In plaats van hem te belonen, dwong Robert Hendrik om de stad te verlaten. De argumenten die hiervoor worden genoemd zijn dat Hendrik alom werd gezien als de man die de opstand had onderdrukt, wat Robert niet zou hebben kunnen verdragen, of dat Hendrik als beloning had gevraagd om zijn graafschap terug te krijgen.

In het voorjaar van 1091 kwam Willem met een leger naar Normandië. Robert en Willem begonnen onderhandelingen. Willem kreeg bezittingen in Normandië en in ruil daarvoor zou hij Robert helpen om Maine te verwerven. Robert en Willem benoemden elkaar tot erfgenaam en sloten Hendrik uit van erfopvolging. Door deze afspraken kwam het tot oorlog tussen Hendrik en zijn broers. Hendrik vormde een leger van huurlingen maar de edelen die hem steunden liepen snel over naar het kamp van Willem en Robert. Met zijn resterende strijdkrachten trok Hendrik zich in maart 1091 terug op Mont Saint-Michel. Uiteindelijk moest Hendrik ook dit eiland opgeven en trok hij via Bretagne naar Frankrijk. De samenwerking van Willem en Robert viel nu uiteen en ze begonnen elkaar weer te bestrijden.

De inwoners van Domfront (Orne) kwamen in 1092 in opstand tegen hun heer Robert II van Bellême. Ze vroegen aan Hendrik om hun heer te worden en hieraan voldeed Hendrik heel graag. Hendrik begon vanuit Domfront zijn oude netwerk weer op te bouwen. In 1094 had hij zoveel aanhang verzameld dat hij beslissingen over leengoederen kon nemen alsof hij de hertog van Normandië was. Willem steunde Hendrik met geld, tegen Robert. Hendrik gebruikte de middelen onder andere om het kasteel van Domfront te vergroten en te versterken. Willem viel in 1094 Normandië binnen. Door de militaire aanwezigheid van Willem kon Hendrik het westen van Normandië vast in handen krijgen. Willem ging al snel terug naar Engeland en Hendrik werd een belangrijke hoveling van Willem.

Robert leende een groot bedrag van Willem om deel te kunnen nemen aan de eerste kruistocht. In ruil daarvoor kreeg Willem het bestuur over het oostelijk deel van Normandië, tijdens de afwezigheid van Robert. In 1097 en 1098 voerden Hendrik en Willem samen campagne in de regio Vexin.

Koning van Engeland
Op 2 augustus 1100 overleed Willem door een verdwaalde pijl (tot op heden voeding voor complottheorieën) tijdens een jachtpartij in New Forest waar Hendrik ook aan deelnam. Na een korte discussie in Winchester (Robert was nog afwezig vanwege de kruistocht) steunde een groot deel van de aanwezige edelen de claim van Hendrik op de troon. Hendrik bezette het kasteel van Winchester en maakte zich meester van de Engelse schatkist. Op 5 augustus 1100 werd hij in grote haast gekroond in Westminster Abbey door de bisschop van Londen, omdat aartsbisschop Anselmus van Canterbury door Willem was verbannen en de aartsbisschop van York niet op tijd in Londen kon zijn.

Hendrik beloofde de rechten van de kerk en de edelen te eerbiedigen en de vrede in het koninkrijk te zullen handhaven. Hendrik beloonde zijn oude aanhangers met nieuwe leengoederen en handhaafde de belangrijkste bestuurders van Willem, behalve de gehate Ranulf Flambard (bisschop van Durham) die wegens corruptie gevangen werd gezet in de Tower of London (gebouw). Willem had in zijn conflict met de kerk een aantal belangrijke posten open gelaten en Hendrik benoemde zijn kandidaten voor die posities. Hij vroeg Anselmus van Canterbury om terug te komen naar Engeland, en de benoemingen te bevestigen.

Huwelijk
Op 11 november 1100 trouwde Hendrik met Edith, dochter van koning Malcolm III van Schotland. Zij was een nicht van Edgar Ætheling, die na de dood van Harold II van Engeland nog tot koning van Engeland was uitgeroepen maar niet meer werd gekroond, en een achterkleindochter van koning Edmund II van Engeland. Zij was dus een afstammeling van het oude Engelse koningshuis en dit huwelijk ondersteunde dus de rechten van Hendrik op de Engelse troon. Als gebaar naar de Normandische adel veranderde ze haar naam van Edith (een typisch Angelsaksische naam) in Mathilda (een Frankische naam).

Mathilda was opgevoed in kloosters en had vermoedelijk geloften afgelegd om een non te zullen worden. Nu deed ze een beroep op Anselmus van Canterbury om vrijgesteld te worden van deze beloften, om met Hendrik te kunnen trouwen. Anselmus stelde een commissie van geestelijken in om het probleem te onderzoeken. De conclusie was dat Mathilda feitelijk nog geen non was geworden, en dus vrij was om te trouwen. Mathilde bleek een energieke koningin te zijn die enkele malen als regent voor Hendrik optrad en deelnam aan besprekingen aan het hof. Na de geboorte van haar kinderen bleef ze meestal in Winchester als Hendrik op reis was, en was ze betrokken bij het dagelijks bestuur van Engeland.

Hendrik had kinderen bij ten minste vijftien andere vrouwen en had vermoedelijk nog meer relaties. Een deel van die relaties zal voor zijn huwelijk zijn geweest (hij was al meer dan dertig jaar oud toen hij trouwde) maar een aanzienlijk deel van zijn relaties was ook tijdens zijn huwelijk.

Conflict met Robert
Robert, teruggekomen van de kruistocht, voelde zich door Hendrik bestolen. Robert meende zelf recht te hebben op de Engelse troon. De trouw van de Engelse edelen aan Hendrik was nog allerminst vanzelfsprekend maar Robert bleek alweer niet in staat om een invasie te organiseren.

Dit veranderde toen Ranulf Flambard in februari 1101 uit de Tower ontsnapte en zich bij Robert voegde. Hij organiseerde voor Robert een invasie van Engeland. Hendrik nam de bezittingen van Ranulf in beslag en liet hem door Anselmus van Canterbury uit zijn bisschopsambt zetten. In april en juni 1101 liet Hendrik zijn edelen hun eed van trouw aan hem herhalen, en hij posteerde een leger en een vloot bij Pevensey. Veel edelen kwamen niet opdagen, hoewel een aantal zich nog bij Hendrik voegden na persoonlijke druk door Anselmus.

Robert verraste Hendrik door met een klein leger bij Portsmouth te landen. Robert liet de kans voorbij gaan om Winchester (met Hendriks schatkist) te bezetten, maar zijn leger werd wel versterkt door een groot aantal Engelse edelen. De legers van Robert en Hendrik ontmoetten elkaar bij Alton. Het lukte om een veldslag te voorkomen en de besprekingen leidden tot een verdrag waarbij werd afgesproken dat Hendrik koning van Engeland bleef, hij zijn bezittingen in Normandië zou opgeven (behalve Domfront) en Robert tweeduizend pond per jaar van Hendrik zou ontvangen. Verder benoemden ze elkaar tot erfgenaam voor het geval ze zonder kinderen zouden overlijden, beloofde Hendrik om Robert te helpen om Normandië te verdedigen, zou de ene broer geen strafmaatregelen nemen tegen edelen die de andere broer hadden gesteund, en werd Ranulf Flambard hersteld in zijn functies en kreeg hij zijn bezit terug. Robert bleef enkele maanden in Engeland als gast van Hendrik.

Ondanks het verdrag vervolgde Hendrik de belangrijkste medestanders van Robert, op grond van aanklachten waar het verdrag van Alton niet op van toepassing was. Willem II van Warenne werd verbannen maar kon zich in 1103 weer met Hendrik verzoenen. Robert van Bellême en zijn broers werden beschuldigd van een groot aantal misdrijven. Robert van Bellême nam de wapens op tegen Hendrik en veroverde Roberts kastelen in Arundel, Tickhill en Shrewsbury. Uiteindelijk werd Robert van Bellême opgesloten in het kasteel van Bridgnorth en had hij geen andere keuze dan ook in ballingschap te gaan.

In 1103 begon Hendrik zijn netwerk in Normandië weer te activeren. Hij liet meerdere van zijn onechte dochters met Normandische edelen trouwen en gaf grote giften aan andere edelen. Ondertussen was zijn broer Robert gedwongen om te gaan samenwerken met Robert van Bellême. In 1104 trok Hendrik daarom naar Domfront en had daar besprekingen met een groot aantal edelen. Ook zocht hij zijn broer op en beschuldigde hem ervan met zijn vijanden samen te werken, wat een schending van het verdrag van Alton zou zijn. In 1105 stuurde Hendrik zijn vriend Robert Fitzhamon met een groep ridders de gebieden van zijn broer in. Toen Robert Fitzhamon gevangen werd genomen, bestempelde Hendrik dit als een oorlogsdaad en had hij een aanleiding om zijn broer aan te vallen, met als excuus dat hij orde en vrede moest herstellen.

Via diplomatie had Hendrik bereikt dat de belangrijke noord-Franse edelen en de koning van Frankrijk zich afzijdig zouden houden. Hendrik bezette het westen van Normandië en trok naar Bayeux waar Robert Fitzhamon gevangen werd gehouden. De stad weigerde om Hendrik toe te laten en Hendrik belegerde de stad. Toen hij Bayeux had ingenomen werd de stad tot de grond toe afgebrand. Caen gaf zich daarom zonder tegenstand over en Hendrik kon daarna met beperkte verliezen Falaise bezetten. Daarna stagneerde Hendriks campagne. Hij begon onderhandelingen met Robert maar die leverden ook geen succes op, daarom ging Hendrik met Kerst naar Engeland. In juli 1106 kwam Hendrik terug naar Normandië en belegerde het kasteel van Tinchebray. Hertog Robert en Robert van Bellême leidden in september een leger om het kasteel te ontzetten. Het leger van Robert viel dat van Hendrik aan. Toen de gevechten volop bezig waren, vielen Hendriks bondgenoten uit Maine en Bretagne het leger van Robert in de flanken aan. Na een uur was de veldslag beslist. Hertog Robert was gevangengenomen maar Robert van Bellême kon vluchten.

Robert gaf zijn aanhangers opdracht om het verzet tegen Hendrik te staken. Hendrik verzoende zich met Robert van Bellême die in ruil goederen opgaf die hij van Robert had gekregen. In Rouen zwoer Hendrik de wetten en gebruiken van Normandië te zullen handhaven. Robert bleef gevangen en zijn zoon Willem Clito werd door Hendrik onder de bescherming van Helias van Saint-Saëns geplaatst. Dit was opmerkelijk want Helias was een van de belangrijkste en machtigste van de aanhangers van Robert geweest. Hendrik kon Robert zijn formele positie als hertog niet afnemen. Hij vermeed gebruik van de titel "hertog" van Normandië en presenteerde een beeld van hemzelf als een waarnemer die de vrede in het hertogdom herstelde.

Bestuur, hofhouding, relatie met de kerk
Met het koningschap van Engeland had Hendrik ook aanspraken op gezag over Schotland en Wales van zijn broer geërfd. De verhoudingen met Schotland, waar zijn schoonvader regeerde, waren in de regel goed. Tijdens het bestuur van Hendrik werd de Engels-Normandische invloed in Schotland geleidelijk sterker. Wales was een lappendeken van inheemse en Engels-Normandische feodale eenheden, en enkele koninklijke kastelen. Hendrik vergrootte zijn invloed in Wales door voorzichtige diplomatie.

In Engeland zelf versterkte Hendrik zijn greep op de adel door consequent zijn aanhangers te belonen en tegenstanders te straffen, hoewel hij niet bijzonder streng was in zijn straffen. Gedurende zijn bestuur verloren belangrijke opstandige families, die hun standpunten niet wilden opgeven, alle belangrijke functies die ze hadden. Hendrik had een netwerk van spionnen zodat hij goed wist wat zijn edelen uitvoerden. Hendrik had een uitgebreid rondreizend hof met een administratie (onder de kanselier) en een schatkist (onder de kamerheer) terwijl de maarschalk voor de logistiek en de voorzieningen zorgde. Daarnaast had Hendrik een permanente koninklijke garde van een paar honderd man. De hofhouding was aan strenge regels onderworpen, zo was het verboden om de omgeving te plunderen (wat onder zijn voorganger een normale praktijk was). In zijn paleis in Woodstock had Hendrik een eigen dierentuin.

Hendrik gebruikte ministerialen om recht en financiën te hervormen. Het rechtssysteem werd gebaseerd op het Angelsaksische recht, veel wetten werden gemoderniseerd en op schrift vastgelegd en Hendrik stelde een systeem van reizende rechters in. Er werd een systematische boekhouding ingevoerd voor de inkomsten en de uitgaven van de schatkist. Hendrik hervormde het muntstelsel en voerde strenge straffen in voor muntmeesters die knoeiden met het gehalte van edelmetalen in munten. Deze maatregelen werden apart van elkaar, zowel in Engeland als in Normandië ingevoerd.

Hendrik had de steun van de kerk hard nodig, zowel om zijn positie in Engeland te versterken als in het conflict met Robert. Hij werkte nauw samen met aartsbisschop Anselmus van Canterbury (bijvoorbeeld met concilies voor de hervorming van de kerk in 1102 een 1108) maar kreeg ook te maken met diens strikte standpunt inzake de investituurstrijd. Anselmus volgde het standpunt van paus Urbanus II dat geestelijken niet onder het gezag van de vorst konden staan. Dit had er al toe geleid dat Anselmus door Hendriks broer Willem was verbannen. Hendrik had hem terug laten komen omdat hij de steun van de kerk nodig had. Hendrik en Anselmus probeerden de kwestie door onderhandelingen op te lossen maar uiteindelijk koos Anselmus ervoor om weer in ballingschap te gaan, en Hendrik legde beslag op zijn inkomsten. In 1105 werd eindelijk een oplossing gevonden waarbij bisschoppen de vorst alleen zouden erkennen als leenheer voor hun wereldlijke goederen. In zijn eerste periode als koning benoemde Hendrik vooral vertrouwde hovelingen als bisschop. Vanaf ongeveer 1125 benoemde hij vooral geestelijken die de hervorming van de kerk steunden.

In 1119 kwam Hendrik in conflict met zijn vriend Thurstan van Bayeux, de aartsbisschop van York. De aartsbisschop van Canterbury vond (net als Hendrik) dat zijn collega van York hem gehoorzaamheid moest zweren maar Thurstan weigerde dat. In 1119 was zijn benoeming hierdoor al vijf jaar opgehouden. In dat jaar bezocht Thurstan de paus en werd door hem geweid. Hendrik voelde zich bedrogen en verbande Thurstan tot de kwestie in 1120 werd opgelost.

Hendrik was aanvankelijk niet erg religieus maar zou zich na de dood van zijn zoon William Adelin (1120) en de huwelijkscrisis van zijn dochter Mathilde van Engeland (1129) meer voor het geloof zijn gaan interesseren. Hendrik steunde de orde van Cluny, hij schonk een groot bedrag aan de abdij van Cluny en gaf grote schenkingen voor de stichting van de abdij van Reading. Daarnaast zorgde Hendrik voor het organiseren van reguliere kanunniken volgens de Regel van Augustinus, stichtte hij leprahospitalen en trof hij voorzieningen voor nonnenkloosters, en voor de grijze monniken van Savigny-le-Vieux en Thiron-Gardais. Hendrik verzamelde relieken en stuurde in 1118 een gezantschap naar Constantinopel om relieken te verzamelen. Een aantal relieken gaf hij aan de abdij van Reading.

Onbetwiste vorst
Door de dood van zijn broers Richard en Willem en door de nederlaag van zijn broer Robert, was Hendrik de onbetwiste koning van Engeland en hertog van Normandië geworden.

Conflicten
In 1108 werd Lodewijk VI koning van Frankrijk en hij had de ambitie om het gezag van de Franse kroon te versterken. Lodewijk eiste dat Hendrik hem als leenheer zou erkennen voor Normandië en dat hij twee betwiste kastelen zou opgeven. Toen Hendrik weigerde dreigde Lodewijk met oorlog. Onderhandelingen konden een oorlog voorkomen, zonder dat Hendrik concessies deed.

Ten zuiden van Normandië erfde Fulco V van Anjou het graafschap van Anjou en door zijn huwelijk werd hij ook graaf van Maine. Hendrik vond dat Maine een leengoed van Normandië was maar Fulco huldigde Lodewijk als zijn leenheer voor Maine. Er ontstond zo een bondgenootschap tegen Hendrik waar Robrecht II van Vlaanderen zich ook bij aansloot.

Hendrik reageerde door zijn dochter Mathilda te laten trouwen met keizer Hendrik V. Hij gaf Mathilda een bruidsschat mee van 6.666 ponden, waar een extra belasting voor moest worden geheven. Bovendien verloofde Hendrik zijn zoon Willem met een dochter van Fulco, en liet hij een van zijn onechte dochters trouwen met hertog Conan III van Bretagne. Net als in Engeland begon hij edelen die hij niet vertrouwde, uit hun positie te verwijderen. Hun bezittingen gebruikte hij om nieuwe medestanders te verwerven. In 1110 probeerde Hendrik om zijn neef Willem te arresteren maar die werd door zijn voogd in Vlaanderen in veiligheid gebracht. Robert van Bellême koos de kant van Lodewijk maar toen die hem als ambassadeur naar Hendrik stuurde, werd Robert prompt gevangengenomen.

Toen er in 1111 een opstand uitbrak in Frankrijk kon Hendrik de druk op Lodewijk verder opvoeren door zijn neef Theobald IV van Blois, zoon van zijn zus Adela van Engeland, te steunen, die een van de belangrijkste opstandelingen was. Lodewijk was in 1113 gedwongen om opnieuw vredesbesprekingen met Hendrik te voeren. Lodewijk erkende dat Maine, Bretagne en Bellême leengoederen waren van Normandië en hij erkende het gezag van Hendrik over de twee omstreden kastelen. Hendrik begon zich rond deze tijd "hertog van Normandië" te noemen.

Hendrik had in 1108 een campagne geleid in het zuiden van Wales en in Pembrokeshire had hij een groep Vlamingen gevestigd om de wildernis te ontginnen. Maar de Welshe prinsen Owain ap Cadwgan en Gruffudd ap Cynan begonnen zich geleidelijk onafhankelijker op te stellen en ze bedreigden de Engels-Normandische edelen in Wales en de earl van Chester. Daarom viel Hendrik met drie legers Wales binnen, het noordelijke leger werd geleid door Alexander I van Schotland, het zuidelijke leger door Gilbert (Fitz Richard) de Clare, terwijl Hendrik zelf het middelste leger aanvoerde. Al snel vroegen Owain en Gruffudd om onderhandelingen. Hendrik versterkte de Engelse positie in Wales door nieuwe Engels-Normandische edelen te benoemen als heer van Welshe grensgebieden. Zo werd Gilbert Fitz Richard graaf van Ceredigion.

Om de opvolging van zijn zoon William Adelin zeker te stellen, zocht Hendrik in 1115 weer toenadering tot Lodewijk. Hij bood aan om Lodewijk als zijn leenheer voor Normandië te huldigen en hem een groot bedrag te betalen, als Lodewijk Willem zou erkennen als erfgenaam van Normandië. Op het laatste moment trok Lodewijk zich terug uit de onderhandelingen en verklaarde hij de neef van Hendrik, Willem Clito, de zoon van Hendriks oudste broer Robert, als wettige erfgenaam van Normandië te zien.

Hendrik gaf nu weer militaire steun aan Theobald en in 1116 was er een open oorlog tussen Hendrik en Lodewijk. Eerst vonden er over en weer enkele plunderingen plaats maar toen vielen Franse troepen, met hulp uit Vlaanderen en Anjou, Normandië binnen. Bovendien kwam een deel van de Normandische adel in opstand, onder leiding van Amalrik III van Montfort. Hendriks vrouw Mathilda overleed in 1118 maar de situatie in Normandië was zo ernstig dat Hendrik haar begrafenis niet kon bijwonen. De positie van Hendrik werd zo benard dat zelfs zijn onechte dochter Juliana en haar man Eustatius van Breteuil naar de tegenpartij wilden overlopen. Hendrik veroverde Breteuil, waarbij Juliana nog probeerde om haar vader met een kruisboog neer te schieten, en ontnam het paar al hun bezittingen.

In 1119 stemde Fulco eindelijk toe in het huwelijk van Willem, de zoon van Hendrik, met zijn dochter, Mathilde van Anjou, maar Hendrik moest daar wel een groot bedrag voor neertellen. Fulco vertrok daarna naar het Heilige Land. Hendrik rekende met Lodewijk af in een veldslag bij Brémule. Daarna verzoende Hendrik zich met Amalrik van Montfort maar een poging om Paus Calixtus II het conflict met Lodewijk te laten oplossen mislukte, want de paus wilde zich er niet mee bemoeien. Uiteindelijk onderhandelden Lodewijk en Hendrik in 1120 zelf een vrede. Hendriks zoon Willem huldigde Lodewijk als zijn leenheer voor Normandië en Lodewijk erkende Willem als de erfgenaam van Normandië.

Erfeniskwestie
Eind november 1120 reisde Hendrik met zijn hofhouding naar Engeland. Hendriks zoon Willem reisde op het White Ship met een gezelschap jonge edelen. Dit schip liep op 25 november 1120 op de rotsen en zonk en Willem overleed met de rest van de opvarenden. Hierdoor had Hendrik geen wettige zoon meer om hem op te volgen. Hendrik hertrouwde snel (januari 1121) met Adelheid van Leuven.

De ramp had ook andere politieke gevolgen: Hendriks verbond met Anjou werd nu niet meer door een familieband bijeen gehouden. Hendrik weigerde de weduwe haar bruidsschat terug te geven en Fulco trouwde een van zijn dochters met Hendriks neef Willem. Hendrik betaalde paus Calixtus een groot bedrag om dit huwelijk ongeldig te laten verklaren. Fulco stookte de Normandische edelen op om weer in opstand te komen. Omdat de earl van Chester ook was verdronken, kwam de Welshe prins Maredudd ap Bleddyn in opstand. Hendrik moest daarom in de zomer van 1121 op campagne in Wales. Hoewel hij door een pijl werd getroffen kon hij de opstand onderdrukken.

In 1123 onderdrukte Hendrik de opstand in Normandië. Omdat hij nog geen kinderen uit zijn tweede huwelijk had, begon hij andere erfgenamen te overwegen. De belangrijkste kandidaten waren zijn onechte zoon Robert, zijn neef Willem (die de steun had van Lodewijk van Frankrijk) en zijn neven Theobald en Stefanus van Blois, zonen van zijn zus Adela van Engeland . Hendrik arrangeerde een goed huwelijk voor Stefanus met Mathilde van Boulogne (1151), de rijkste erfdochter van Engeland. Maar omdat zijn dochter Mathilde in 1125 weduwe werd, kwam zij ook in aanmerking. In 1126 verklaarde Hendrik dat zij zijn erfgename zou worden, als hij zonder wettige zonen zou overlijden. Hij liet zijn edelen in de komende jaren tot drie keer een eed afleggen dat zij Mathilda als erfgename zouden steunen.

Versterken positie
In 1127 overleed de graaf van Vlaanderen, Karel de Goede, zonder erfgenaam en Lodewijk VI, koning van Frankrijk, benoemde Hendriks neef Willem Clito tot graaf van Vlaanderen. Hendrik steunde zijn tegenstanders en financierde hun opstand. Lodewijk gaf dan weer hulp aan Willem en om dat dwars te zitten viel Hendrik zelf Lodewijk aan. Willem overleed onverwacht in juli 1128 en de vijandelijkheden werden snel gestaakt. Hendrik en Lodewijk konden zelfs formeel vrede sluiten.

Hendrik herstelde de band met Anjou door zijn dochter Mathilda te laten trouwen met Godfried V van Anjou, de oudste zoon van Fulco. Kort na zijn huwelijk werd Godfried zestien jaar oud (hij was meer dan tien jaar jonger dan Mathilda) en droeg zijn vader, Fulco, het bestuur aan hem over. Fulco trouwde met Melisende van Jeruzalem en werd daardoor koning van Jeruzalem. Hij vertrok definitief naar het Heilige Land. Godfried en Mathilde hadden een slecht huwelijk en leefden al snel gescheiden van elkaar. Hendrik moest zijn dochter in 1131 dwingen om zich met haar man te verzoenen, en snel daarna werden twee zonen geboren.

Overlijden
Mathilde wilde dat Hendrik de Normandische edelen ook trouw aan haar zou laten zweren maar Hendrik weigerde dat. Godfried en Mathilde steunden toen de volgende Normandische opstand (1135), onder Willem I van Ponthieu (zoon van Robert van Bellême). Hendrik kwam weer naar Normandië om de opstandelingen te onderdrukken en besloot daarna om te gaan jagen in Lyons-la-Forêt. Volgens kroniekschrijver Hendrik van Huntingdon is hij daar overleden omdat hij tegen advies van zijn arts een grote hoeveelheid lamprei heeft gegeten. Hij stierf na een ziekbed van enkele dagen. Zijn lichaam werd gebalsemd en begraven in de abdij van Reading.

Hoewel Mathilde formeel zijn erfgename was, verliep de opvolging rampzalig. Op het nieuws van Hendriks dood trok zij naar Normandië maar nam daar rust toen bleek dat ze zwanger was. De Normandische adel gaf de voorkeur aan Theobald van Blois als hertog. Maar Stefanus van Blois stak snel over naar Engeland en trok naar Winchester. Hij maakte zich meester van de Engelse schatkist en liet zich met hulp van zijn broer, bisschop van Winchester, tot koning van Engeland kronen. Dit zou uitlopen op een langdurige en bittere burgeroorlog in Engeland tussen Stefanus en Mathilda. Dat conflict zou pas worden opgelost toen Mathilda's zoon Hendrik vrede sloot met Stefanus, en hem uiteindelijk opvolgde als koning.

Huwelijken en kinderen
In zijn eerste huwelijk was Hendrik getrouwd met Mathildis van Schotland (Westminster Abbey, 11 november 1100). Ze kregen de volgende kinderen:

Mathilde van Engeland keizerin van Duitsland, erfgename na overlijden van haar broer en daardoor lange tijd in een burgeroorlog in Engeland verwikkeld;
William Adelin erfgenaam van Hendrik maar overleden voor zijn vader.
Na het overlijden van William Adelin hertrouwde Hendrik met Adelheid van Leuven (kapel van Windsor Castle, 29 januari of 2 februari 1121) in de hoop nieuwe zoons, maar dit huwelijk bleef kinderloos.

Hendrik had vele onwettige kinderen van wie hij er 20 tot 25 erkende. Bekend zijn:

bij een onbekende vrouw uit Caen:
Robert van Gloucester (graaf);
bij Edith, zij bezat land in Devon:
Mathilde FitzEdith (ovl. 25 november 1120) overleden aan boord van het White Ship, gehuwd met Rotrud III van Perche. Zij hadden twee dochters waarvan een trouwde met Eli II van Maine;
bij Ansfrida, zij was weduwe van de ridder Anskill. Hij was een ridder op de goederen van de abdij van Abingdon (Engeland) en overleed in gevangenschap van koning Willem, Hendriks broer:
Richard van Lincoln (ca. 1100 - 25 november 1120), nam in 1119 deel aan de campagne van Hendrik in Normandië, hij werd korte tijd gevangengenomen door Lodewijk van Frankrijk, pleitte voor genade voor zijn zus en overleed aan boord van het White Ship. Verloofd met Amice van Gaël;
Juliana (ca. 1085 - ovl. na 1136), gehuwd (1103) met Eustatius van Pacy († 1136), heer van Breteuil. Na zijn overlijden werd ze non in Fontrevauld. Ze kregen een zoon Willem (ovl. 1153, zonder erfgenamen) en twee dochters. Eustatius gaf de twee meisjes als gijzelaar aan Ralph Harenc, in ruil voor diens zoon. Toen Eustatius de zoon van Ralph de ogen uitstak, kreeg Ralph van Hendrik toestemming om de meisjes blind te maken en hun neus af te snijden;
Fulco, jong overleden of geestelijke geworden;
bij Sybilla Corbet, na haar relatie met Hendrik trouwde ze met Herbert FitzHerbert:
Sybilla van Normandië, gehuwd met Alexander I van Schotland;
Willem, hoveling in Schotland;
Reginald van Dunstanville;
mogelijk Rohese (ovl. 1176), gehuwd met Henri de la Pomerai, tweede constable van Hendriks hofhouding. Ze kregen twee zoons die allebei een militaire loopbaan volgden;
bij Edith:
Robert, grootgrondbezitter in Devon, steunde Mathilda tegen Stefanus van Blois. In zijn tweede huwelijk getrouwd met de weduwe Mathilde van Avranches. Hun dochter Mathilde trouwde met Willem, zoon van Reinout van Courtenay;
bij minstens vijf onbekende vrouwen:
onbekende dochter, getrouwd met Helie van Saint Saëns, de voogd van Willem, neef van Hendrik.
Mathilde getrouwd met Conan III van Bretagne;
Adelheid/Aline (ovl. voor 1141), gehuwd met Mathieu van Montmorency, Connétable van Frankrijk, ze kregen vijf kinderen;
Constance (ovl. na 1173) gehuwd met burggraaf Roscelin van Beaumont, ze kregen vier kinderen, hun zoon Rudolf werd bisschop van Angers;
Mathilde, abdis van Montivilliers;
Gilbert;
Willem, overleed kort na Hendrik;
bij Nest, vrouw van Gerald FitzWalter, dochter van prins Rhys ap Tewdwr:
Hendrik, 1157 gesneuveld in Anglesey onder Hendrik II van Engeland;
bij een onbekende vrouw:
onbekende dochter, gehuwd met Willem III van Goët, heer van Montmirail en Château-du-Loir
bij Isabella van Beaumont, dochter van Robert I van Meulan, gehuwd met Gilbert de Clare:
Isabella 
van Engeland, Hendrik I (I7190)
 
374 Hendrik I van Gelre (tussen 1117 en 1120 - tussen 27 mei en 10 september 1182) was graaf van Gelre.

Hendrik volgde in 1131/1133 zijn vader op als graaf Geldern en Wassenberg, in 1138 erfde hij het graafschap Zutphen van zijn moeder. Hendrik had goede relaties met het aartsbisdom Keulen en met keizer Frederik I van Hohenstaufen. Daardoor wist hij zijn positie in het hele gebied van Friesland tot aan de Maas uit te breiden met een aantal versnipperde bezittingen. Hij verkeerde daardoor op gespannen voet met de bisschoppen van Utrecht, Luik, Münster (stad) en Paderborn (stad), en met de abt van de Abdij van Corvey. Daarom sloot Hendrik een verbond met de stad Utrecht maar moest dat onder Hollandse druk weer opzeggen.

Hendrik overleed in 1182 en werd opgevolgd door zijn zoon Otto I. Hij werd begraven in het klooster Kamp.

Familie[bewerken]
Hendrik was een zoon van Gerard II van Gelre en Ermgard van Zutphen. Hij trouwde (ca. 1135) met Agnes van Arnstein (ca. 1130 - voor < 1179), erfdochter van Arnstein. Zij kregen de volgende kinderen:

Gerard van Gelre, kort voor zijn vader overleden en begraven in Zutphen. Gehuwd met Ida van Boulogne in haar tweede huwelijk, maar ze kregen geen kinderen.
Otto, opvolger van zijn vader
Agnes, in 1168 gehuwd met graaf Hendrik I van Namen. Zij verliet Hendrik en trok in een klooster, ondanks diens beroep op paus Alexander III. Uiteindelijk werd een verzoening bemiddeld tussen Agnes en Hendrik, door graaf Filips van Vlaanderen en de aartsbisschop van Keulen. Hendrik had namelijk geen erfgenamen en het was voor deze heren wenselijk dat er wel een erfgenaam zou komen omdat anders graaf Boudewijn IV van Henegouwen zijn bezittingen zou erven. Agnes en Hendrik kregen uiteindelijk een dochter. Agnes werd begraven in Echternach.
Adelheid (ovl. na 1212), voor 1179 gehuwd met graaf Gerard van Loon
Margaretha, gehuwd met graaf Engelbert I van Berg (-1189) 
van Gelre, Hendrik I (I7163)
 
375 Hendrik II van der Lecke
Geboren circa 1250, overleden circa 1310).
Heer van de Lek. Hij was gehuwd met Jutta van Borsselen , dochter van Peter van Borselen en Hadewich van Cruijningen.
Kinderen:
– Gijsberth van er Lecke
– Pieter van der Lecke
– Agnès van der Lecke
– Maria van der Lecke

Hendrik II was ridder, heer van de Leck (1271). Verbannen 1287,1293, raad van de graaf van Holland 1279. Henric II, heer van de Lecke, zoon van de voorgenoemde (4164), volgde zijn vader op. In 1271 trouwde hij met Jutte, dochter van Pieter, heer van Borselen en Goes, en nam van het kapittel de tol van Smithuizen en de hoven Ewijk en Malbergen, na zijn vader, in erfpacht. Hij komt na 1297 niet meer voor en was zeker 1305 overleden. Hij hertrouwt de op latere leeftijd met Heilwig, een dochter van Egbert, graaf van Bentheim. Zijn kinderen, waarschijnlijk allen uit het eerste huwelijk, waren: Henric, voor zijn vader gestorven, Pieter, Gijsbrecht en Maria, die in 1307 overleed. Zij was de echtgenote van Dirk, heer van Brederode. Bron: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 2 (Leiden 1912), kolom 792 en verder. Hoewel hier niet genoemd moet er nóg een dochter geweest zijn: Sophia. Dit staat o.a. vermeld in het door H.M. Werner geschreven boek Geldersche Kastelen, deel 1, Arnhem 1906, op blz. 393 en 394. 
van der Lecke, Ridder Hendrik II (I7046)
 
376 Hendrik II van Engeland (Le Mans, 5 maart 1133 – Chinon, 6 juli 1189) was koning van Engeland, hertog van Normandië, graaf van Anjou, Maine, Touraine en Nantes. Via zijn vrouw Eleonora van Aquitanië was hij hertog van Aquitanië en Gascogne, en graaf van Poitou, van Auvergne en enkele kleinere graafschappen. Bovendien had hij veel macht in Ierland, Wales, Bretagne en Schotland.[1] Het grote machtsgebied dat Hendrik had opgebouwd, wordt het Angevijnse Rijk genoemd. Behalve door de opbouw van dit feodale rijk wordt Hendrik vooral herinnerd wegens:

het conflict met, en de moord op, zijn eerdere vriend Thomas Becket;
zijn lange, gespannen verhouding met Lodewijk VII van Frankrijk, die formeel zijn leenheer was in Frankrijk;
de (geromantiseerde) verhalen over zijn huwelijk en zijn kinderen (onder anderen Richard Leeuwenhart), en de soms gewapende conflicten met zijn kinderen en met zijn vrouw;
het leggen van de basis voor het Engelse recht, en zijn (ongevraagde) impulsen voor modernisering van het bestuur en de wetgeving in Ierland, Schotland en Wales.
Hendrik was de eerste koning van het Huis Plantagenet. De naam Plantagenet kwam van de bijnaam van zijn vader die de gewoonte had een bremtakje (Latijn: Planta genesta) op zijn hoed te dragen. Andere bijnamen waren Curtmantle (Frans: Court-manteau, korte mantel) en FitzEmpress (zoon van de keizerin).

Jeugd
Hendrik was een zoon van Godfried Plantagenet, graaf van Anjou, Maine en Touraine, en Mathilde van Engeland, de dochter van Hendrik I van Engeland en weduwe van keizer Hendrik V. Godfried was als feodale vorst praktisch onafhankelijk van de koning van Frankrijk en was dus een belangrijke buurman van het hertogdom Normandië van Hendrik I van Engeland. Het tweede huwelijk van Mathilde was dus zeker van belang voor haar vader.

Hendrik I van Engeland overleed in 1135. Hij had Mathilde als zijn erfgename aangewezen, maar haar neef Stefanus van Blois greep de macht en werd tot koning van Engeland gekroond. Godfried maakte gebruik van de verwarde situatie door Normandië te bezetten in naam van zijn vrouw en zijn zoon. Godfried bemoeide zich verder niet met de strijd in Engeland (de Anarchie (Engeland)), dat liet hij over aan Mathilde en haar halfbroer Robert van Gloucester (graaf).

Hendrik II kreeg voor die tijd een uitstekende opvoeding. Als kind verbleef hij vooral bij zijn moeder, maar vanaf 1140 leefde hij bij zijn vader en werd opgevoed door filoloog Peter van Saintes. In 1142 werd hij naar Bristol gezonden, naar het hof van Robert van Gloucester. Daar werd hij met de kinderen van Robert opgevoed door een huisleraar en door de kanunniken van de kathedraal van Bristol. Vanaf 1144 werd hij weer in Anjou opgevoed door Willem van Conches.

In 1147 stak Hendrik (veertien jaar oud) met een kleine legermacht van huurlingen over naar Engeland. Al snel bleek dat Hendrik geen geld had om zijn troepen te betalen en zat hij vast in Engeland met een bende huurlingen waar hij geen controle over had. Zijn moeder en zijn oom wilden hem niet ondersteunen, wat suggereert dat Hendrik deze actie op eigen houtje had bedacht en uitgevoerd. Uiteindelijk vroeg hij koning Stefanus om hulp. Deze betaalde de troepen – waarom hij dat gedaan heeft is onderwerp van veel speculatie – en liet Hendrik naar Normandië terugkeren. In 1149 probeerde Hendrik het nogmaals; hij wilde met hulp van koning David I van Schotland en zijn oudoom Ranulf van Chester proberen om York te veroveren. Maar toen Stefanus met een legermacht naar het noorden trok, zagen Hendriks bondgenoten van de onderneming af. Hendrik moest weer terugkeren naar Normandië.

Hendrik groeide op tot een energieke en gedreven man, met één doel: het herstel van het koninkrijk van Hendrik I met hemzelf als koning. Hij miste de charme van zijn vader. Hendrik had rood haar en sproeten, hij was niet lang en had kromme benen van het paardrijden. Hij zou niet veel om zijn uiterlijk hebben gegeven en regelmatig versleten kleding hebben gedragen. Hij hield van oorlog en de jacht maar op latere leeftijd had hij vooral interesse in bestuur en rechtspraak.

Opbouw van het Angevijnse Rijk (tot 1162)

Kaart van Frankrijk met in het oranje de gebieden die in handen waren van Hendrik II
Toen Hendrik in 1149 terugkwam naar Frankrijk, was de oorlog in Engeland gestagneerd. In 1150 maakte Godfried Hendrik tot hertog van Normandië. De toenemende macht en onafhankelijkheid van Godfried was een doorn in het oog van Lodewijk VII, die formeel de leenheer was van Normandië. Lodewijk benoemde daarom Eustaas IV van Boulogne (de zoon van Stefanus) tot hertog en hij begon een veldtocht naar Normandië om die beslissing door te drukken. Op advies van Godfried begon Hendrik onderhandelingen met Lodewijk en door bemiddeling van Bernardus van Clairvaux werd een compromis bereikt: Lodewijk erkende Hendrik als hertog van Normandië, en in ruil daarvoor gaf hij het betwiste graafschap Vexin terug aan de koning.

Godfried overleed in 1151. Hendrik moest zich er nu eerst op concentreren om de erfenis van zijn vader veilig te stellen. Hendrik had een broer Godfried, en het lijkt erop dat Godfried sr. Anjou, Maine en Touraine aan Hendrik wilde nalaten terwijl Godfried jr. een aantal belangrijke kastelen langs en zuidelijk van de Loire (rivier) zou krijgen. Als Hendrik ooit koning van Engeland zou worden zou Godfried jr. dan de volledige erfenis van zijn vader moeten krijgen.[bron?]

Huwelijk met Eleonora
Dit alles werd verstoord toen Hendrik, totaal onverwacht, op 18 mei 1152 in Bordeaux (stad)[bron?] trouwde met hertogin Eleonora van Aquitanië.[2] Eleonora was nog maar net van Lodewijk gescheiden, op 11 maart van dat jaar. Ze was de rijkste vrouw van Frankrijk, en daarmee een zeer gewilde huwelijkspartij. Onderweg van Parijs naar haar hoofdstad Poitiers had ze kunnen ontsnappen aan pogingen van Godfried jr. en van Theobald V van Blois, om haar te ontvoeren en tot een huwelijk te dwingen. Eleonora besloot snel te handelen en trouwde met Hendrik. Voor Hendrik bood dit huwelijk een aantal voordelen: Eleonora gaf hem alle middelen die hij nodig had om de macht te grijpen in Engeland; ze was ongeveer tien jaar ouder maar nog steeds een bijzonder mooie vrouw die al een paar kinderen had gekregen, dus Hendrik wist zeker dat ze vruchtbaar was; Hendrik en Eleonora beschikten samen over meer dan de helft van Frankrijk, waardoor Lodewijk geen bedreiging meer was voor een van beiden.


De graftombe van Eleonora van Aquitanië en Hendrik II in de Abdij van Fontevraud.
Het huwelijk van Hendrik en Eleonora was niet alleen een politiek probleem voor Lodewijk. Het snelle huwelijk van Hendrik met de ex-vrouw van zijn leenheer, zonder dat dit diplomatiek grondig was voorbereid, was binnen de feodale verhoudingen een regelrechte belediging. De snelheid van het huwelijk gaf ook voeding aan geruchten dat Hendrik en Eleonora voor haar scheiding al plannen voor dit huwelijk hadden gemaakt; volgens sommige geruchten was Hendrik al haar minnaar geweest toen hij eerder Parijs had bezocht. Bovendien zou Eleonora's grote erfenis aan de neus van haar dochters met Lodewijk voorbijgaan, als ze met Hendrik mannelijke erfgenamen zou krijgen. Lodewijk vormde een bondgenootschap tegen Hendrik en Eleonora met Stefanus, Eustaas, Godfried (de broer van Hendrik), Hendrik I van Champagne en Rotrud IV van Perche. Hendrik van Champagne en Rotrud vielen Normandië aan en bezetten Neuf-Marché, Lodewijk viel Aquitanië aan en Stefanus belegerde Hendriks kasteel in Wallingford (Engeland). Hendrik op zijn beurt trok plunderend door Vexin en veroverde daarna enkele van de kastelen van zijn broer Godfried. Godfried moest vrede sluiten met Hendrik en Lodewijk werd ziek en moest zich terugtrekken. Nadat de strijd in Frankrijk was gestabiliseerd, kon Hendrik aandacht geven aan Engeland.

De Engelse troon
In de winter van 1153 stak Hendrik met een klein leger van huurlingen over naar Engeland. Daar kreeg hij steun van Ranulf van Chester en Hugo Bigod, de earl van Norfolk (graafschap). In Stockbridge (Hampshire) had Hendrik een ontmoeting met geestelijken die hem vertelden dat de kerk vooral vrede wilde en hoopte dat Hendrik geestelijke goederen zou sparen. Hendrik beloofde dat, en beloofde ook dat hij geen druk op bisschoppen zou uitoefenen om hem als koning te erkennen. Daarna belegerde Hendrik het kasteel van Malmesbury (Wiltshire), in de hoop om Stefanus tot een reactie te verleiden. Inderdaad trok Stefanus met zijn leger naar Malmesbury, waardoor het beleg van Wallingford werd opgeheven. Hendrik ontweek een veldslag en Hendrik en Stefanus besloten tot een tijdelijke wapenstilstand vanwege het winterse weer. Dit gaf Hendrik de gelegenheid om naar de Midlands (Engeland) te trekken, terwijl Stefanus opnieuw het kasteel van Wallingford belegerde. Robert van Meulan, earl van Leicester (Engeland) koos de kant van Hendrik. Samen met zijn bondgenoten ontzette hij het kasteel van Wallingford. Hendrik had nu de controle over het zuidwesten, de Midlands en het meeste van het noorden van Engeland. Hij zette een hof op in koninklijke stijl, hij sprak recht en regelde huwelijken als een koning.

Toen het zomer werd dreigde Wallingford te vallen en Hendrik trok met een leger naar het zuiden om het kasteel te ontzetten. Stefanus liet versterkingen komen en er dreigde een veldslag. Maar op verzoek van edelen van beide kanten onderhandelden geestelijken een bestand, tegen de zin van Hendrik en Stefanus. Maar ze maakten wel gebruik van de gelegenheid om elkaar te spreken en de mogelijkheden van een vrede te onderzoeken.

Na enkele maanden van halfhartige gevechten sloten Hendrik en Stefanus de vrede van Winchester (november 1153). Dit was mogelijk geworden door het plotselinge overlijden van Eustaas, de erfgenaam van Stefanus. Koning Stefanus had nog een zoon, Willem I van Boulogne, maar hij zag blijkbaar geen geschikte opvolger in Willem. De afspraak tussen Stefanus en Hendrik was dat Stefanus Hendrik zou adopteren en tot erfgenaam zou benoemen; dat Stefanus naar Hendriks raad zou luisteren maar wel volwaardig koning zou blijven; dat Willem Hendrik als vorst zou erkennen maar al zijn landen en kastelen zou behouden; dat kastelen van Stefanus zouden worden beheerd door mensen die door Hendrik werden vertrouwd; dat Stefanus vrij toegang zou hebben tot de kastelen van Hendrik; dat alle eenheden van huurlingen zouden worden ontbonden en naar huis worden gestuurd.

Uit angst voor een aanslag besloot Hendrik terug te keren naar Normandië. Maar in 1154 kreeg Stefanus buikklachten en hij overleed op 25 oktober 1154. Hendrik kwam op 8 december aan in Engeland en op 19 december werden Hendrik en Eleonora gekroond in Westminster Abbey. In april 1155 kwamen alle hoge edelen naar het hof van Hendrik en zwoeren trouw aan hem en zijn zonen.

Aanpak van het bestuur in Engeland
Hendrik was koning maar had te maken met (mogelijke) rivalen voor macht, of in ieder geval zijn bezit: Willem van Boulogne (zoon van Stefanus), zijn jongste broer Willem van Poitou maar vooral zijn andere broer Godfried. Hendriks vader Godfried Plantagenet had in zijn testament bepaald dat als Hendrik koning van Engeland zou worden, zijn oorspronkelijke graafschappen Anjou, Maine en Tourraine aan zijn volgende zoon zouden vervallen. Hendrik kon dit een jaar vertragen maar moest de graafschappen in 1156 toch overdragen. Godfried overleed echter al in 1158, zonder erfgenamen. Daardoor kreeg Hendrik de graafschappen weer terug. Willem van Boulogne overleed in 1159. De belangrijkste rivalen van Hendrik waren nu verdwenen, Met zijn jongere broer Willem van Poitou schijnt Hendrik een redelijk goede verhouding te hebben gehad.

In Engeland had Hendrik nog genoeg problemen: een groot deel van het land had ernstig geleden onder het oorlogsgeweld, er waren veel kastelen gebouwd zonder dat er formeel toestemming voor was gegeven, het koninklijke recht op bossen werd nauwelijks gehandhaafd (denk aan Robin Hood een generatie later), toezicht op de munt schoot tekort en de inkomsten van de schatkist waren sterk teruggelopen.

Hendrik begon met beeldvorming: hij presenteerde zichzelf als de wettige erfgenaam van zijn grootvader Hendrik I. Alle ellende van de vorige 19 jaar was de schuld van Stefanus. En Hendrik presenteerde zichzelf als een redelijk en toegankelijk vorst, die anders dan zijn moeder bereid was om advies aan te nemen. Daarnaast gaf hij veel geld uit aan prestigieuze bouwwerken die zijn status onderstreepten. Ondertussen liet hij illegale kastelen ontmantelen en werkte hij aan het herstel van het recht en van de belastingen.

Tijdens de burgeroorlog was aan de grenzen met Schotland en Wales veel grondgebied verloren gegaan. Hendrik wist zoveel druk uit te oefenen op de jonge en ziekelijke koning Malcolm IV van Schotland dat die alle Engelse gebieden die David I van Schotland had verworven, opgaf aan Hendrik. De Welshe prinsen Owain Gwynedd en Rhys ap Gruffydd boden meer tegenstand en Hendrik moest zowel in 1157 als in 1158 campagnes voeren voordat de grenzen uit de tijd van Hendrik I waren hersteld.

Expansie in Frankrijk
Gedurende de eerste acht jaar van zijn koningschap van Engeland verbleef Hendrik meer dan zes jaar in Frankrijk. De relatie tussen Hendrik en Lodewijk VII was voortdurend zeer gespannen. Lodewijk voerde een lastercampagne tegen Hendrik en verbreidde geruchten over zijn vermeende slechte gedrag en zijn slechte karakter. Lodewijk presenteerde zichzelf als de nobele, gekrenkte vorst die bovendien een heldhaftige, vrome kruivaarder was. Ondertussen was het Hendrik die voordeel behaalde op Lodewijk: Diederik van Vlaanderen en Theobald V van Blois sloten een bondgenootschap met Hendrik, hoewel Diederik de voorwaarde bedong dat hij niet tegen Lodewijk hoefde te vechten.

In 1154 sloten Hendrik en Lodewijk een vrede waarbij Hendrik Neuf-Marché en Vernon (Eure) terugkocht van Lodewijk. De spanningen liepen echter alweer snel op omdat Hendrik het steeds maar uitstelde om Lodewijk als zijn leenheer te huldigen voor zijn Franse bezittingen. In 1158 probeerden Hendrik en Lodewijk opnieuw om de verhouding te verbeteren, ze ontmoetten elkaar in Parijs en Mont Saint-Michel. Afgesproken werd dat hun kinderen Hendrik II van Maine en Margaretha van Frankrijk met elkaar zouden trouwen, hoewel ze nog maar drie een één jaar oud waren. Margaretha zou bij haar huwelijk Vexin als bruidsschat krijgen, waarmee direct een slepend conflict werd opgelost. En Margaretha leefde voortaan aan het hof van Hendrik.

Hendrik was ondertussen bezig om zijn invloed in Bretagne uit te breiden. De hertog van Bretagne had niet veel macht over de onafhankelijke lokale heersers. Hendrik steunde de positie van hertog Conan IV van Bretagne, in ruil voor zijn politieke steun. Maar in 1156 werd Godfried (broer van Hendrik) graaf van de Bretonse stad Nantes. En toen Godfried in 1158 overleed, probeerde Conan om de stad in handen te krijgen maar Hendrik eiste de stad op als erfenis van zijn broer.

Het grote graafschap Toulouse was formeel deel van het hertogdom Aquitanië maar was in de praktijk een onafhankelijke feodale staat onder Raymond V van Toulouse. Raymond had echter een zwakke aanspraak op de titel en Eleonora wilde het graafschap voor zichzelf hebben. Hendrik sloot een bondgenootschap tegen Toulouse met Raymond Berengarius IV van Barcelona. Hendrik peilde ook het standpunt van Lodewijk, die zijn zuster Constance Capet aan Raymond van Toulouse had uitgehuwelijkt. Hendrik dacht dat Lodewijk zich niet zou verzetten tegen een verovering van Toulouse. Maar toen hij in 1159 met zijn leger bij Toulouse aankwam, bleek dat Lodewijk daar was voor een bezoek aan Raymond van Toulouse. Hoewel Lodewijk geen serieus leger bij zich had kon Hendrik geen aanval uitvoeren op de stad waar zijn leenheer verbleef. In plaats daarvan plunderde hij het graafschap, veroverde een aantal kastelen en Quercy.

Lodewijk en Hendrik onderhandelden in 1160 weer een vrede maar de situatie veranderde toen de vrouw van Lodewijk stierf en hij hertrouwde met Adelheid van Champagne, zuster van Theobald IV van Blois. De dochters van Lodewijk en Eleonora werden verloofd met haar neven Theobald V van Blois en Hendrik I van Champagne. Theobald V zegde daarop zijn bondgenootschap met Hendrik op. Hendrik zag in deze ontwikkelingen een politieke aanval door Lodewijk. Hij dwong de pauselijke legaten aan zijn hof om zijn zoon Hendrik met Margaretha te trouwen (vijf en drie jaar oud), en bezette Vexin als de bruidsschat van Margaretha. Lodewijk reageerde furieus en Theobald verzamelde zijn leger. Hendrik belegerde en veroverde het kasteel van Chaumont-sur-Loire en begin 1161 leek het erop dat een grootschalige oorlog zou uitbreken. Paus Alexander III begon een intensieve bemiddeling en in twee overeenkomsten werd in 1161 en 1162 een vrede gesloten. De situatie tussen Lodewijk en Hendrik bleef echter zeer gespannen, waarbij de voortdurende bezetting van Vexin door Hendrik de belangrijkste twistappel was.

Bestuur, familie en hof
Hendrik regeerde over een aangesloten gebied van de Schotse grens tot aan de Pyreneeën. Het was echter geen samenhangend land maar een aaneenschakeling van geheel of gedeeltelijk zelfstandige staten, met hun eigen talen, wetten en lokale belangen. Deze gebieden werden alleen door feodale en familiale banden bijeengehouden.

Bestuur
Hendrik reisde voortdurend door zijn gebieden met in zijn gevolg een kleine groep functionarissen die hem hielpen om de dagelijkse zaken af te handelen. Waar Hendrik was hield hij zich bezig met lokale zaken, vaardigde nieuwe wetten uit, sprak recht en hield hij audiëntie. Via koeriers was hij verbonden met al zijn gebieden en bleef zo betrokken bij de belangrijkste ontwikkelingen. Bij zijn afwezigheid werden dagelijks bestuur en militaire zaken door lokale edelen uitgevoerd. Hendrik zocht actief naar getalenteerde geestelijken en gebruikte die voor de uitvoering van regeringstaken of benoemde ze tot bisschop of aartsbisschop.

Bij belangrijke gebeurtenissen of feestdagen verzamelden zich veel hoge geestelijken en edelen op de plaats waar Hendrik verbleef. Dit werd een magnum concilium (grote raad) genoemd. Hendrik overlegde dan zaken van bestuur en wetgeving met de aanwezigen. Maar de magnum concilium was geen formeel instituut zoals de landdagen in Duitsland en het overleg was vermoedelijk vrijblijvend van aard.

Hendrik maakte vooral gebruik van oude raadgevers van zijn vader en van Hendrik I, aangevuld met enkele vroegere aanhangers van Stefanus. Hendrik probeerde de macht van de rijke Engels-Normandische families te verminderen door ze geen belangrijke functies te geven, en in te grijpen in huwelijkszaken en erfenissen. In Engeland en Normandië benoemde hij vooral ministerialen, geestelijken en (onwettige) familieleden in belangrijke functies. In de oude graafschappen van zijn vader werd het bestuur vooral door lokale edelen uitgevoerd.

Aquitanië en de bijbehorende gebieden, van Eleonora, waren praktisch onafhankelijk in hun dagelijkse zaken. Dat zal zeker te maken hebben gehad met de huwelijkse afspraken tussen Hendrik en Eleonora. Daar is niet veel over bekend maar wel is bekend dat toen Eleonora met Lodewijk trouwde, Lodewijk niets te zeggen kreeg over haar gebieden en Eleonora zelf invulling gaf aan de functie van hertog. Gezien de krachtige persoonlijkheid van Eleonora en haar sterke onderhandelingspositie voor het huwelijk, lijkt het zeker dat ze met Hendrik vergelijkbare afspraken heeft gemaakt.

Hof en rol van de familie
Door zijn grote rijkdom kon Hendrik een grootse hofhouding voeren. Hendrik hield zelf vooral van jagen en drinken maar voelde zich ook verplicht zijn status te onderstrepen door literatuur te bevorderen en door deftige regels en taalgebruik aan het hof. Hendrik investeerde veel in zijn koninklijke kastelen, zowel om indruk te maken als om militaire redenen. En daarnaast gaf hij veel geld uit aan jachtverblijven. Opvallend was dat hij tegenstander was van toernooien.

Hendriks moeder Mathilde en zijn vrouw Eleonora hadden veel invloed op Hendrik. Eleonora was een aantal jaren belast met het bestuur van Engeland en bestuurde daarna een tijd Aquitanië. Hendrik en Eleonora hadden acht wettige kinderen. Ook hun zoons kregen een rol in het bestuur. Na verloop van tijd liepen de spanningen tussen Hendrik enerzijds, en Eleonora en hun zoons anderzijds, steeds verder op. De redenen daarvan zijn niet bekend maar er is wel veel over gespeculeerd, genoemd zijn onder andere: de bemoeienis van Hendrik met de zaken in Aquitanië, het lange leven van Hendrik en zijn weigering om werkelijk macht met zijn kinderen te delen, zijn minnaressen of gewoon zijn moeilijke karakter. In dit politieke gezin was het niet te vermijden dat een conflict uiteindelijk op open oorlog zou uitlopen.

Recht en wetgeving
Hendrik had de persoonlijke overtuiging dat het zijn plicht als landsheer was om voor goede rechtspraak te zorgen. Hij deed dit vooral door goede functionarissen te benoemen en fouten in het systeem aan te pakken. Gedurende zijn bewind verving Hendrik de lappendeken aan overlappende lokale rechtbanken door een systeem van koninklijke rechtbanken. Er lag vermoedelijk vooraf geen visie ten grondslag aan zijn juridische hervormingen maar hij pakte problemen op ad-hocbasis aan. Naarmate hij ouder werd kreeg Hendrik steeds meer interesse in juridische zaken en bemoeide hij zich actief met wetgeving.

In de periode van burgeroorlog in Engeland waren veel bezittingen geroofd of in beslag genomen, en vaak weer wettig aan derden verkocht of geschonken. Toen Hendrik koning werd leidde dit tot een stortvloed aan rechtszaken die nog op de oude manier door edelen, geestelijken of volksrechtbanken werden afgehandeld. Hendrik was bijna al die tijd in Frankrijk maar was wel bij deze rechtszaken betrokken: hij greep in bij rechtszaken die volgens hem niet goed waren verlopen en gaf aanwijzingen voor de verbetering van wereldlijke en kerkelijke rechtspraak.

Ondertussen moderniseerde Hendrik de rechtspraak in Normandië. Toen hij in 1163 naar Engeland kwam had hij het voornemen die veranderingen ook daar in te voeren. Rechtspraak werd voortaan gebaseerd op onderzoek van bewijsmateriaal en verklaringen onder ede, in veel gevallen met hulp van een jury. Er werd vooral aandacht gegeven aan grondbezit en erfrecht. Het gerechtshof in Winchester dat eerst zaken deed met betrekking tot de koninklijke inkomsten, sprak vanaf 1166 ook namens de koning recht in civiele zaken. Hendrik organiseerde een systeem van reizende rechters die door heel Engeland trokken. Hendrik heeft in feite de common law in Engeland vorm gegeven. Het rechtssysteem werd voor Hendrik ca. 1188 vastgelegd door Ranulf de Glanvill, de hoogste rechter van Engeland, in zijn Tractatus de legibus et consuetudinibus regni Angliae (Verhandeling over de wetten en gebruiken van het koninkrijk Engeland). De nieuwe rechtspraak betekende een belangrijke inperking van de macht van edelen en geestelijken, ten gunste van de koning.

Verhouding met de kerk
Net als alle ambitieuze vorsten uit zijn tijd probeerde Hendrik zoveel mogelijk zijn eigen kandidaten te laten benoemen tot bisschop of abt, zodat ze zijn politiek konden steunen. Hij kreeg echter te maken met een kerk die de eigen autonomie steeds belangrijker begon te vinden. In Engeland leidde dit tot grote spanningen en aartsbisschop Theobald van Canterbury was zelfs een tijd door Stefanus verbannen geweest. In Normandië en Bretagne had Hendrik een veel betere verstandhouding met de geestelijkheid. In Aquitanië was de lokale autonomie traditioneel veel groter en Hendriks bemoeienis met benoemingen zorgde meestal voor veel spanningen.

Hendrik was verder niet erg in religie geïnteresseerd. Hij stichtte niet meer dan een paar kloosters, en dat dan als vorm van boetedoening. Wel stichtte hij een aantal hospitalen in Engeland en Frankrijk. Hendrik was ook zuinig met schenkingen aan kloosters, alleen kloosters die een duidelijke band hadden met zijn familie werden door hem begunstigd.

Hendrik was bang om over zee te reizen. Voor vertrek biechtte hij altijd en hij liet waarzeggers een gunstig tijdstip voor vertrek kiezen. Veel van zijn reizen waren op feestdagen van heiligen.

Financiën
De verschillende feodale staten van het Angevijnse Rijk hadden ieder hun aparte financiële huishouding hoewel de opzet vergelijkbaar was. De vorst had zijn belangrijkste inkomsten uit zijn eigen domeinen en verdiende ook aan het uitgeven van geld en aan boetes. Als hij meer geld nodig had kon de vorst een belasting heffen, of geld lenen. Geld werd in de twaalfde eeuw steeds belangrijker voor vorsten omdat veel werd geïnvesteerd in de bouw van kastelen en omdat er steeds meer huurlingen werden gebruikt tijdens oorlogen.

Met name in Engeland had Hendrik toen hij koning werd, te maken met een financiële puinhoop. Hendrik I had een systeem opgezet met een rekenkamer die ervoor zorgde dat de centrale schatkist in Londen, en dependances in koninklijke kastelen door het hele land, over voldoende middelen beschikten. De reizende koning werd vergezeld door beambten die de nodige betalingen deden en namens de koning zijn gelden incasseerden. Tijdens de burgeroorlog was dit systeem vastgelopen en de koninklijke inkomsten in Engeland waren met bijna de helft teruggelopen.

Hendrik begon zijn regering in Engeland met het herstel van het systeem van zijn grootvader, een monetaire hervorming en verbeteringen in de boekhouding. In de eerste elf jaar hief hij bovendien relatief veel belastingen. In 1180 voerde Hendrik opnieuw een monetaire hervorming door en bracht hij alle munten direct onder zijn gezag bracht. Hendrik liet tijdens zijn bewind veel munten slaan. Dit stimuleerde de handel maar leidde ook tot inflatie.

Hendrik leende veel meer geld dan zijn voorgangers. In eerste instantie leende hij vooral bij geldleners in Rouen, daarna leende hij vooral in Vlaanderen of bij Joodse geldleners.

Grote ondernemingen, grote problemen (1162 – 1175)
Verwikkelingen in Frankrijk[bewerken]
Lodewijk wist langzaam zijn positie te versterken. Na zijn bondgenootschap met de graven van Blois en de Champagne, volgden ook de graaf van Vlaanderen en de hertog van Bourgondië. In 1165 werd eindelijk zijn vurig gewenste mannelijke erfgenaam geboren: Filips II van Frankrijk. Lodewijk voelde zich sterker dan ooit en versterkte zijn politieke inspanningen tegen Hendrik.

Hendrik voerde op zijn beurt een agressieve politiek in Auvergne, waar Lodewijk zich erg aan ergerde. In 1161 viel Hendrik persoonlijk opnieuw Toulouse aan en in 1164 liet hij nogmaals een aanval uitvoeren door de aartsbisschop van Bordeaux. Ook moedigde hij Alfons II van Aragón aan om zijn gebieden uit te breiden ten koste van Toulouse. Uiteindelijk besloot Raymond van Toulouse in 1164 om te scheiden van de zuster van Lodewijk en begon hij besprekingen met Hendrik.

Ondertussen had Hendrik in 1164 grensgebieden met Bretagne bezet. In 1166 viel hij Bretagne binnen om lokale edelen te straffen. Hendrik dwong hertog Conan om af te treden en zijn dochter Constance tot erfgenaam te benoemen. Natuurlijk werd Constance direct verloofd met Hendriks zoon Godfried. En omdat Godfried minderjarig was, trad Hendrik op als "beschermer" van Bretagne. In Bretagne was veel onvrede over deze gang van zaken. Toen Lodewijk en Hendrik in 1167 een conflict kregen over een belastingheffing ten bate van de Kruisvaardersstaten, kon Lodewijk een verbond sluiten met een belangrijk deel van de Bretonse edelen. Lodewijk kreeg ook steun vanuit Wales en Schotland en hij viel Normandië binnen. Hendrik op zijn beurt veroverde Chaumont-en-Vexin waar Lodewijk de voorraden voor de veldtocht bijeen had gebracht, en verwoestte de stad. Lodewijk was nu gedwongen om vrede te sluiten. Hendrik had toen de handen vrij om af te rekenen met de rebelse Bretonse edelen.

In de volgende jaren begonnen Hendrik en Eleonora plannen te maken voor hun erfenis. Ze wilden hun zoon Hendrik het koninkrijk Engeland en het hertogdom Normandië nalaten, Richard het hertogdom Aquitanië en Godfried het hertogdom Bretagne. Hun jongste zoon Jan werd pas in 1167 geboren en bleef daarom buiten de verdeling, vandaar zijn bijnaam "Jan zonder Land". Voor deze verdeling was de instemming van Lodewijk nodig dus Hendrik begon weer toenadering tot hem te zoeken. In 1169 leidde dit tot vredesbesprekingen in Montmirail (Marne). Lodewijk accepteerde de plannen van Hendrik, en er werd afgesproken dat de zoons van Hendrik Lodewijk zouden huldigen als hun leenheer voor hun toekomstige bezit en dat Richard zou trouwen met Lodewijks dochter Adelheid. Deze afspraken zouden de status van Lodewijk hebben versterkt en tegelijk ook de positie van Hendrik en zijn erfgenamen (tegen opstandige edelen) hebben versterkt. Lodewijk traineerde de uitvoering echter en begon te stoken tussen Hendrik en zijn zoons, en tussen de broers onderling.

Hendriks positie in het zuiden werd steeds sterker. In 1170 sloot hij een bondgenootschap met Alfons VIII van Castilië die trouwde met zijn dochter Eleonora (toen acht jaar oud). Hendrik sloot in 1173 een bondgenootschap met graaf Humbert III van Savoye, zijn dochter Alicia werd verloofd met Jan zonder Land maar zij zou al in 1178 (twaalf jaar oud) overlijden – dus dit huwelijk vond niet plaats. Ook in 1173 huldigde Raymond van Toulouse Hendrik als zijn leenheer voor het graafschap Toulouse.

De kwestie Thomas Becket
In 1161 overleed de onafhankelijke aartsbisschop Theobald van Canterbury, waar Stefanus al conflicten mee had gehad. Hendrik zag de kans schoon om zijn vriend en kanselier Thomas Becket tot aartsbisschop te benoemen en zo de kerk in zijn greep te krijgen. Zowel zijn moeder Mathilde als zijn vrouw Eleonora zouden Hendrik tegen deze benoeming hebben gewaarschuwd maar Hendrik zette door. Al snel bleek dat dit niet verstandig was: Becket maakte een einde aan de nauwe verstandhouding met Hendrik, begon sober te leven en wierp zich op als een vasthoudende beschermer van de rechten van de kerk.

Hendrik en Becket hadden al conflicten over de zeggenschap over kerkelijke landerijen en over belastingen, maar het belangrijkste conflict had betrekking op de jurisdictie over geestelijken die een wereldlijk misdrijf hadden begaan. Begin 1164 drukte Hendrik zijn zienswijze door in de Constituties van Clarendon. Becket stemde onder grote druk, en onder voorbehoud, in met deze nieuwe regels maar veranderde later zijn standpunt. Het conflict tussen Hendrik en Becket werd in snel tempo een prestigeslag op internationaal niveau. Hendrik was gekrenkt, Becket was ijdel en bedacht op politiek voordeel, geen van beiden was bereid om toe te geven. Becket vluchtte in 1164 naar het hof van Lodewijk. Beiden zochten de steun van paus Alexander III en van andere hoge geestelijken en vorsten. Hendrik vervolgde medestanders van Becket in Engeland, Becket excommuniceerde medestanders van Hendrik. De Normandische geestelijkheid steunde Hendrik. De paus deelde het standpunt van Becket maar had ook een goede relatie met Hendrik nodig vanwege de strijd van de paus met keizer Frederik I Barbarossa.

In 1169 besloot Hendrik dat hij zijn zoon Hendrik tot mede-koning van Engeland wilde laten kronen. Omdat dit traditioneel door de aartsbisschop van Canterbury gebeurde, probeerde Hendrik tot een vergelijk met Becket te komen, maar dat lukte niet. De jonge Hendrik werd toen door de aartsbisschop van York gekroond. Becket kreeg toestemming van de paus om een interdict over Engeland uit te spreken. Dit dwong Hendrik tot nieuwe onderhandelingen en in juli 1170 werd een compromis bereikt. Becket keerde in december terug naar Canterbury. Als Hendrik dacht dat de problemen voorbij waren, dan had hij het mis: Becket excommuniceerde direct drie medestanders van Hendrik. Hendrik ontstak in woede. Volgens de populaire literatuur zou hij hebben geroepen "Wie verlost mij van dat lastpak van een priester?" maar volgens een eigentijdse kroniek heeft hij gezegd: "Wat heb ik een miserabele darren en verraders in mijn huishouding gevoed en bevorderd, dat ze hun heer met zoveel schandelijke minachting laten behandelen door een laaggeboren geestelijke?". Vier ridders trokken in het geheim naar Canterbury om Becket te arresteren en naar de koning te brengen. Thomas Becket vond het beneden zijn waardigheid om zich door gewone ridders te laten arresteren en uiteindelijk hebben ze hem op 29 december 1170 voor het altaar in de Kathedraal van Canterbury gedood.

De moord op een aartsbisschop, voor het altaar in zijn eigen kathedraal (bij uitstek een onschendbare plaats), gaf een schok in heel Europa. Becket was tijdens zijn leven niet geliefd in de kerk maar hij werd al snel tot martelaar uitgeroepen. Ondanks tegenwerking van de Normandische bisschoppen kon de Franse kerk opnieuw een interdict uitspreken over Engeland. Ondertussen deed Hendrik niets om de moordenaars van Becket te straffen. Onder toenemende druk onderhandelde hij in 1172 een regeling met de paus waarin de constituties van Clarendon grotendeels ongedaan werden gemaakt en Hendrik beloofde om op kruistocht te gaan. Hoewel Hendrik nog zeventien jaar leefde is hij nooit op kruistocht gegaan. Becket werd in 1173 heilig verklaard en Hendrik onderging op 12 juni 1174 een boetedoening in Canterbury waarbij hij publiekelijk zijn zonden beleed, van elke aanwezige bisschop vijf slagen met een roede ontving en van tachtig monniken elk drie slagen, waarna hij een nachtwake doorbracht bij het graf van Becket. Hierdoor werd Hendrik in het algemeen weer gunstig beoordeeld.

De vier ridders werden geëxcommuniceerd en moesten uiteindelijk naar Rome reizen om vergiffenis te vragen. De paus verplichtte ze om naar het Heilige Land te reizen en daar voor de kruisvaarders te vechten.

Expansie naar Ierland
In de twaalfde eeuw bestond Ierland uit enkele inheemse koninkrijken. Toen koning Diarmait Mac Murchada van Leinster werd verdreven door Tairrdelbach Ua Conchobair, koning van Connacht en de Hoge Koning van Ierland, vluchtte hij in 1167 naar Engeland. Hendrik gaf hem toestemming om een huurlingenleger te vormen, om zijn koninkrijk terug te winnen. Diarmait vormde een leger van Engels-Normandische edelen en soldaten uit de Welsh Marches en vulde dat aan met huurlingen uit Vlaanderen. Hij heroverde Leinster in 1170 maar overleed al en jaar later. Diarmaits Normandische aanvoerder Richard de Clare, die met de dochter van Diarmait was getrouwd, riep zich nu uit tot koning van Leinster.

De meeste partijen in Ierland deden nu een beroep op Hendrik om steun: de Ierse vorsten die bang waren om door de Clare en nieuwe groepen avonturiers onder de voet te worden gelopen, en de Clare die aanbood om Hendrik als heer voor zijn Ierse bezittingen te erkennen. Ook de paus was voorstander van ingrijpen van Hendrik in Ierland, om zo meer greep te kunnen krijgen op de Ierse kerk (de pauselijke bul Laudabiliter over dit onderwerp is mogelijk een vervalsing). Daarnaast maakte Hendrik zich bezorgd over het gegeven dat edelen uit de Welsh Marches die zich toch al onafhankelijk opstelden, buiten zijn koninkrijk grote nieuwe bezittingen verwierven. Al met al was dit een kans die Hendrik niet voorbij kon laten gaan. Hij trok met een leger naar het zuiden van Wales en herstelde daar zijn gezag in enkele opstandige gebieden. Daarna zeilde hij in oktober 1171 van Pembroke (Wales) naar Ierland. De Ierse en Normandische vorsten in het zuiden en oosten van Ierland erkenden Hendrik als hun vorst. Hendrik begon een bouwprogramma van kastelen om zijn controle over Ierland te kunnen verzekeren. Hij benoemde in 1175 in Windsor Castle Ruaidrí Ua Conchobair (vaak Rory O'Connor genoemd, een zoon van Tairrdelbach Ua Conchobair) tot Hoge Koning in Ierland, om te regeren in zijn naam. Ruaidrí erkende op zijn beurt Hendrik als zijn leenheer. Hij was echter niet in staat om zijn gezag te vestigen, vooral niet in Munster (Ierland). Daarom besloot Hendrik in 1177 in Oxford om Ierland directer te gaan besturen en benoemde hij een aantal directe vazallen in Ierland.

In de plannen voor de verdeling van de erfenis van Hendrik en Eleonora kreeg hun zoon Jan het koninkrijk Ierland toebedeeld.

De grote opstand
In 1173 gaf Hendrik drie kastelen, die waren toebedeeld aan de jonge Hendrik, aan Jan. Dit was voor de jonge Hendrik onverteerbaar en het leidde uiteindelijk tot een oorlog van anderhalf jaar tussen Hendrik en zijn drie oudste zoons, gesteund door hun moeder, Lodewijk en een aantal Franse edelen, Willem I van Schotland en een aantal opstandige edelen.

De jonge Hendrik (achttien jaar oud) was getrouwd en mede-koning van Engeland, en hij leefde in koninklijke staat, maar hij had geen eigen inkomsten en had voortdurend geld tekort. Hij moest steeds geld vragen aan Hendrik die daar niet scheutig mee was, en al helemaal weigerde om zijn zoon eigen inkomsten te geven. Bovendien was hij zeer gehecht geweest aan Thomas Becket die een groot aandeel had in zijn opvoeding. De kwestie van de kastelen was te veel voor prins Hendrik. Toen zijn protesten niets uithaalden vluchtte hij naar zijn schoonvader Lodewijk in Parijs. Godfried (vijftien jaar oud) zat in een vergelijkbare situatie. Hij zou hertog van Bretagne worden, maar hij was nog niet met de erfgename van Bretagne getrouwd en zijn vader leek daar ook geen haast mee te willen maken. Richard (zestien jaar oud) had misschien een wat betere positie als aanstaande hertog van Aquitanië, maar Eleonora spoorde hem aan om de jonge Hendrik te steunen. Godfried en Richard voegden zich bij de jonge Hendrik in Parijs. Eleonora werd op weg naar Parijs gearresteerd en door troepen van koning Hendrik en opgesloten. Veel edelen in Engeland, Bretagne en Aquitanië steunden de opstand, in de overtuiging zo een stap te zetten naar een mooie carrière onder de volgende generatie vorsten. Lodewijk hielp de jonge prinsen door een coalitie te vormen waar naast hemzelf ook de graven van Vlaanderen, Boulogne en Blois, en de koning van Schotland, deelnamen. De opstandelingen vonden nauwelijks steun in de graafschappen van Anjou. Ook Normandië bleef trouw aan Hendrik hoewel hier een duidelijke onvrede was met zijn bestuur. Ook de meeste steden (dus de havens) en de belangrijkste kastelen bleven trouw aan Hendrik.

De vijandelijkheden begonnen in mei 1173. Lodewijk en de jonge Hendrik vielen Vexin aan, troepen uit Boulogne en Vlaanderen vielen uit het noorden Normandië binnen, troepen vanuit Blois kwamen vanuit Blois en Bretonse rebellen vielen aan vanuit het westen. Al deze troepen trokken in de richting van Rouen. Hendrik liet de verdediging over aan lokale edelen en ging eerst naar Engeland om de verdediging daar te organiseren. Daarna kwam hij terug naar Normandië en versloeg het leger van Lodewijk en de jonge Hendrik zodat die moesten terugtrekken. Tegelijk had een ander leger van Hendrik in het westen de Bretonse invallers verslagen en veel gevangenen gemaakt. Hendrik deed zijn zoons een vredesaanbod maar besprekingen in Gisors liepen op niets uit. In Engeland kon geen van de partijen een voordeel behalen totdat troepen van Hendrik in september in Suffolk een leger van rebellen en Vlamingen kon verslaan. Eind 1173 veroverde Hendrik enkele kastelen in de Touraine. Lodewijk en de jonge Hendrik vielen opnieuw Normandië aan maar de gevechten moesten worden gestaakt door het invallende winterweer. In 1174 probeerden Hendriks tegenstanders om hem naar Engeland te lokken, om in zijn afwezigheid Normandië te veroveren. Willem van Schotland begon daarom een campagne in noord Engeland maar Hendrik bleef in Normandië. De veldtocht van Willem liep vast, vooral omdat Hendriks buitenechtelijke zoon Godfried, bisschop van Lincoln (Verenigd Koninkrijk), een aantal belangrijke kastelen met succes wist te verdedigen. Daarom kondigde de graaf van Vlaanderen aan dat hij Engeland zou binnenvallen, en stuurde alvast een kleine legermacht naar East Anglia. Hendrik kon dit niet negeren en ging naar Engeland. Hij deed een publieke boetedoening bij het graf van Thomas Becket (zie hierboven). Hendrik gaf daarbij aan dat hij de opstand zag als een straf van god voor de moord op Becket en hij hoopte daar met deze boetedoening wat aan te kunnen veranderen. In ieder geval werd Willem van Schotland kort daarna gevangengenomen en verliep de opstand in Engeland. Hendrik keerde terug naar Normandië en was nog op tijd om Rouen te ontzetten. Lodewijk moest zich terugtrekken en vroeg om vredesbesprekingen.

De laatste jaren (vanaf 1175)
Na de grote opstand werden vredesbesprekingen gehouden in Montlouis-sur-Loire. Hoewel Hendrik in feite de oorlog had gewonnen, sloot hij vrede op soepele voorwaarden: Hendrik en de jonge Hendrik beloofden om geen wraak te nemen op elkaars partijgangers; Jan hield de drie omstreden kastelen maar Hendrik gaf twee kastelen in Normandië aan de jonge Hendrik, samen met een som van 15.000 anjouponden; Richard en Godfried kregen de helft van de inkomsten van hun gebieden; Eleonora bleef onder huisarrest; rebelse edelen werden in principe in hun lenen hersteld; Filips van Vlaanderen kreeg een toelage van Hendrik, in ruil voor neutraliteit. Alleen Willem van Schotland werd hard aangepakt: hij moest Hendrik als zijn leenheer erkennen en vijf belangrijke Schotse kastelen kregen een Engelse bezetting.

Door zijn positie met succes te verdedigen had Hendrik veel aanzien gewonnen in Europa. Daarnaast speelde zijn propaganda in op de populaire cultus rond Thomas Becket door zijn uiteindelijke overwinning aan de boetedoening bij diens graf toe te schrijven.

De confrontatie tussen Hendrik en Lodewijk ging onverminderd door. Hendrik bezat een deel van Berry maar pretendeerde in 1176 recht op het hele graafschap te hebben. Hendrik dreigde met oorlog maar, waar Hendrik vermoedelijk op hoopte, de paus kwam tussenbeide en de vraag wie eigenaar was van Berry en van Auvergne werd aan een arbitragecomité voorgelegd. De arbitrage stelde Hendrik in het gelijk. Hendrik kocht bovendien ook het graafschap de Marche (provincie). Deze aankoop zette de relatie met Lodewijk direct weer onder druk.

Problemen in het gezin
In 1179 maakte Hendrik Richard tot hertog van Aquitanië. In 1181 mocht Godfried eindelijk met Constance van Bretagne trouwen en werd hij hertog van Bretagne. Hij was uitstekend in staat om de laatste opstandige edelen zonder hulp aan te pakken. Jan kreeg regelmatig goederen van zijn vader (ten koste van edelen) en werd in 1177 benoemd tot Heer van Ierland. Het leek erop dat Jan de favoriete zoon van zijn vader was geworden. De jonge Hendrik reisde door heel Europa van toernooi naar toernooi en bemoeide zich nauwelijks met bestuurlijke of militaire zaken, hij was nog steeds ontevreden over zijn gebrek aan macht en aan geld.

In 1182 eiste de jonge Hendrik om hertog van Normandië te worden, en zo zijn eigen inkomsten te hebben. Hendrik weigerde maar bood hem wel een hogere toelage. Om de jonge Hendrik te paaien beval Hendrik Richard en Godfried om hun broer te erkennen als leenheer voor hun hertogdommen. Richard weigerde omdat de jonge Hendrik volgens hem geen enkel recht op Aquitanië had. Toen Hendrik Richard dwong om de jonge Hendrik toch te huldigen, weigerde de jonge Hendrik dit te accepteren. De jonge Hendrik sloot een bondgenootschap met Godfried en een aantal edelen uit Aquitanië. In 1183 begonnen ze een oorlog om Aquitanië op Richard te veroveren. Hendrik kwam Richard te hulp maar voordat er belangrijke gevechten konden plaatsvinden, overleed de jonge Hendrik aan een koorts. De opstand was daarmee direct verlopen.

De dood van Hendrik betekende dat de verhoudingen binnen het gezin drastisch moesten worden herverdeeld. Het was duidelijk dat Godfried hertog van Bretagne moest blijven omdat zijn recht op dat hertogdom op zijn huwelijk was gebaseerd, en formeel dus zijn eigen recht was en niet door zijn vader gegeven. Hendrik vond dat Richard erfgenaam en medekoning van Engeland, en erfgenaam van Normandië moest worden. Jan zou dan hertog van Aquitanië worden. Maar Richard wilde Aquitanië niet opgeven en weigerde om mee te werken aan de plannen van zijn vader. Hendrik beval Jan en Godfried om Aquitanië voor hem te veroveren maar hun veldtocht in 1184 stagneerde al snel. Het gezin verzoende zich weer in Westminster maar Richard hield voet bij stuk. Pas toen Hendrik Eleonora uit haar huisarrest haalde om Richard over te halen om Hendrik te gehoorzamen, en toen Hendrik dreigde om Engeland en Normandië aan Godfried te geven, gaf Richard toe.

Jan ondernam in 1185 een veldtocht in Ierland om Hendriks positie te versterken maar dit werd een totale mislukking. De Anglo-Normandische edelen wilden niet met hem samenwerken en hij kon de Ierse vorsten niet verslaan. Hendrik wilde Jan in 1186 weer naar Ierland sturen maar dat ging niet door toen het bericht kwam dat Godfried was omgekomen tijdens een toernooi in Parijs – hij liet twee jonge kinderen achter. Hendrik stond voor de opgave om weer een nieuw machtsevenwicht te vinden.

Hendrik, Richard en Filips II Augustus
Filips II van Frankrijk was in 1180 koning geworden. De jonge Filips bleek al snel een briljante politicus te zijn. Hij deed zijn best om de onvrede tussen Hendrik en Richard te vergroten. Hendrik zelf had een goede relatie met Filips maar die was voor een groot deel gebaseerd op de vriendschap tussen Filips en Godfried. Na de dood van Godfried in 1186 verslechterde de relatie van Hendrik en Filips.

Filips eiste in 1186 dat hij de voogd zou worden van Godfrieds kinderen. Ook eiste hij dat Richard zich met zijn leger terugtrok uit Toulouse, terwijl Richard daar juist was om Raymond van Toulouse onder druk te zetten. Filips dreigde om anders Normandië aan te vallen. Ook eiste Filips dat het huwelijk tussen Richard en Adelheid eindelijk zou worden voltrokken, zo niet dan eiste hij Vexin op. Filips viel ondertussen Berry binnen en stuitte bij Châteauroux op Hendrik met een groot leger. Door interventie van de paus werd een bestand gesloten. Tijdens de onderhandelingen stelde Filips Richard voor om samen een bondgenootschap te sluiten tegen Hendrik.

In 1187 kwam het bericht dat sultan Saladin Jeruzalem had veroverd. Heel Europa wilde een nieuwe kruistocht organiseren. Richard was enthousiast voor de kruistocht en ook Hendrik en Filips kondigden aan om op kruistocht te gaan. Richard wilde graag snel vertrekken maar Hendrik en Filips hadden veel tijd nodig voor voorbereidingen. Ondertussen ging Richard in Aquitanië en Toulouse nog wat oude rekeningen vereffenen, wat een aantal schendingen van het bestand opleverde. Hendrik en Filips kwamen zo weer op het punt van oorlog en Hendrik wees een voorstel van Filips voor een nieuw bestand af. Vermoedelijk was dit tactiek van Hendrik die naar een meer duurzame regeling streefde maar Richard was woedend over deze extra vertragingen en gaf de schuld daarvan aan zijn vader.

Filips organiseerde in november 1188 vredesbesprekingen. Hij bood Hendrik een vredesverdrag aan voor de lange termijn waarbij Hendrik in de meeste territoriale kwesties zijn zin zou krijgen. De enige voorwaarden die Filips stelde, waren dat het huwelijk van Richard en Adelheid eindelijk zou worden voltrokken en dat Hendrik Richard als zijn erfgenaam zou aanwijzen. Hendrik weigerde, en daarna eiste Richard dat zijn vader hem als erfgenaam zou aanwijzen. Hendrik weigerde nogmaals en Richard koos de kant van Filips en huldigde hem tijdens de besprekingen als zijn leenheer. Oorlog dreigde maar de paus organiseerde nieuwe vredesbesprekingen in 1189 in La Ferté-Bernard. Hendrik had inmiddels last gekregen van een bloedende maagzweer. Hendrik stelde voor dat niet Richard maar Jan met Adelheid zou trouwen (en gaf daarmee voeding aan geruchten dat Richard zou worden onterfd). Dit werd niet geaccepteerd en de besprekingen werden zonder resultaat afgebroken. Volgens ongeschreven regels gold tijdens de periode na een bespreking een bestand maar Filips en Richard trokken zich daar niets van aan en vielen direct met twee legers aan, in de richting van Le Mans (stad) en van Tours (Indre-et-Loire).

Overlijden
Hendrik werd bijna ingesloten in Le Mans maar kon ontvluchten naar Alençon. Tegen het advies van zijn hovelingen trok hij zich niet terug in Normandië maar reisde hij door het oorlogsgebied naar zijn favoriete kasteel van Chinon. Het lukte hem deze reis te maken ondanks het hete zomerweer en de vijandelijke troepen die hij moest ontlopen. Aangekomen in Chinon stortte Hendrik in. Filips en Richard maakten ondertussen goede vorderingen, in de wetenschap dat Hendrik stervende was en dat Richard nog steeds zijn belangrijkste erfgenaam was. Ze stelden Hendrik onderhandelingen voor en er vond een ontmoeting plaats in Ballan, vlak bij Chinon. Hendrik kon nauwelijks op zijn paard zitten en gaf op alle punten toe: hij erkende Filips als zijn leenheer, stemde erin toe dat er een andere voogd voor Adelheid zou worden aangesteld, stelde het huwelijk van Richard en Adelheid vast voor na de kruistocht, erkende Richard als zijn erfgenaam, stemde toe in herstelbetalingen aan Filips en gaf Filips een aantal kastelen in onderpand.

Hendrik werd op een draagbaar teruggedragen naar Chinon. Daar hoorde hij dat Jan zich ook bij Richard had aangesloten. Dat nieuws was te veel en hij zakte weg in een zware koorts. In een paar heldere momenten biechtte hij en hij overleed op 6 juli 1189. Hendrik wilde begraven worden in de abdij van Grandmont bij Saint-Sylvestre (Haute-Vienne) in Limousin. Door het warme weer was het echter niet mogelijk om zijn lichaam over die afstand te transporteren en werd hij begraven in de abdij van Fontevraud.

Nalatenschap en beeldvorming
Richard erfde vrijwel alle bezittingen van zijn vader. Hij nam daarna deel aan de derde Kruistocht maar weigerde om met Adelheid te trouwen. Eleonora werd vrijgelaten en trad op als regentes tijdens zijn afwezigheid, en bestuurde na Richards thuiskomst het hertogdom Aquitanië. Richard werd opgevolgd door Jan en tijdens zijn bestuur wist Filips bijna alle Franse bezittingen van het Angevijnse Rijk in zijn macht te krijgen, behalve de kustgebieden van Aquitanië.

De juridische hervormingen van Hendrik in Engeland zijn van een blijvende betekenis geweest. Voor een deel zijn ze door Filips in Frankrijk overgenomen. De bemoeienis van Hendrik met Wales, Schotland en Ierland was van grote invloed op de ontwikkeling van die landen.

Enkele jaren na zijn dood schreef de geschiedschrijver William of Newburgh dat Hendrik door bijna al zijn tijdgenoten, ook zijn hofhouding, werd gehaat.

In moderne tijden was Hendrik populair bij de historici uit de vroege negentiende eeuw door zijn opbouw van een "empire" en zijn strijd tegen de Fransen en tegen Thomas Becket (oftewel de katholieke kerk). Franse historici zagen in hem vooral een figuur uit de Franse feodale geschiedenis (Hendrik was per slot van rekening meestal in Frankrijk en sprak Frans, geen Engels). Victoriaanse historici hadden juist kritiek op zijn gedrag als echtgenoot en vader, en op de moord op Thomas Becket. Latere historici prijzen hem weer vanwege de blijvende hervormingen van recht en belastingen in Engeland.

Huwelijk en kinderen
Hendrik trouwde op 18 mei 1152 met Eleonora van Aquitanië, ze kregen de volgende kinderen:

Willem, jong overleden;
Hendrik de Jongere, gehuwd met Margaretha van Frankrijk, ze kregen een zoon die na drie dagen overleed. Zij hertrouwde met Béla III van Hongarije;
Mathilde, gehuwd met Hendrik de Leeuw;
Richard Leeuwenhart, belangrijkste erfgenaam van Hendrik en koning van Engeland;
Godfried, door zijn huwelijk met Constance I van Bretagne hertog van Bretagne. Hun zoon Arthur I van Bretagne was een rivaal voor de troon van zijn oom Jan en werd vermoedelijk in diens opdracht vermoord;
Eleonora, gehuwd met Alfons VIII van Castilië;
Johanna (1165-1199), gehuwd met (1177) Willem II van Sicilië en met (1196) Raymond VI van Toulouse;
Jan zonder Land erfgenaam van Richard en koning van Engeland;
Hendrik had een aantal kinderen uit buitenechtelijke relaties:

met een vrouw met de naam Ikenai had hij een zoon Godfried (ca. 1150 – Notre-Dame-du-Parc, 18 december 1212), bisschop van Lincoln (1173), kanselier van Engeland (1182), aartsbisschop van York (1189); deze leefde vanaf 1207 in verbanning in Frankrijk;
een onbekend kind bij Adelheid, dochter van Odo van Porhoët die tot 1168 Bretagne had bestuurd – alleen bekend uit een klacht van Odo dat Hendrik zijn dochter zwanger had gemaakt;
de bekendste buitenechtelijke relatie van Hendrik was Rosamund Clifford (overleden ca. 1176) maar van haar zijn geen kinderen bekend;
met Ida, de vrouw van Roger Bigod, earl van Norfolk, kreeg Hendrik een zoon William Longespée (ca. 1176 – 7 maart 1226), door zijn huwelijk earl van Salisbury (Verenigd Koninkrijk);
met Nesta, vrouw van Ralph Bloët, kreeg Hendrik een zoon Morgan, proost van Berkeley in Yorkshire (1201), in 1213 benoemd tot bisschop van Durham (Engeland) maar de paus weigerde de benoeming omdat hij uit overspel was geboren;
bij een onbekende vrouw: Mathilde, abdis van Barking (Suffolk);
Verder worden er op grond van aannames nog enkele kinderen aan Hendrik toegeschreven. 
van Engeland, Hendrik II (I7181)
 
377 Hendrik III (Winchester, 1 oktober 1207 – Westminster, 16 november 1272) was koning van Engeland van 1216 tot 1272. Op 9-jarige leeftijd volgde hij zijn vader, Jan zonder Land, op. Zijn moeder was Isabella van Angoulême.

Hendrik werd tweemaal gekroond: op 28 oktober 1216 in de kathedraal van Gloucester en op 17 mei 1220 in de Westminster Abbey. Tot 1227 werd de regering van de jonge koning waargenomen door regenten, gekozen door de Engelse baronnen. Eerst was dat Willem de Maarschalk, graaf van Pembroke, later Peter des Roches, de bisschop van Winchester. In 1219 werd Paus Honorius III zijn voogd, met als gevolg dat hij de kerk een grote invloed in Engeland verleende.

Ook de regeringsperiode van deze Hendrik werd gekenmerkt door veel strijd. In 1216/1217 moest hij zijn gezag verdedigen tegen de latere Franse koning Lodewijk VIII. Hij omringde zich met buitenlandse adviseurs, die naar Engeland kwamen in verband met zijn huwelijk met Eleonora van Provence. Hij trouwde haar op 20 januari 1236. Zij kregen 9 kinderen. Onder hen:

Eduard I van Engeland (1239–1307)
Margaretha (1240–1275), huwde met koning Alexander III van Schotland
Beatrix (1242–1275), huwde met hertog Jan II van Bretagne
Edmund van Lancaster (1245–1296)
Catharina (1253–1257).
De invloeden van buitenaf en van de paus, naast zijn overtredingen van de Magna Carta, die zijn vader onder dwang van de baronnen had moeten tekenen, deden hem geen goed. Zijn buitenlands beleid kostte veel geld en leverde weinig op. Dit alles bij elkaar was aanleiding tot een conflict met de baronnen, die meer invloed wensten in het landsbestuur. De oppositie werd geleid door zijn zwager Simon van Montfort.

In 1258 werd Hendrik gedwongen de ‘Oxford Provisions’ te ondertekenen en moest hij veel van zijn macht inleveren. Hendrik wenste zich hier echter niet aan te houden, wat leidde tot een burgeroorlog. Hij werd verslagen in de Slag bij Lewes in 1264 en gevangengezet. Simon van Montfort riep het eerste Engelse Parlement bijeen.

Hendriks oudste zoon Eduard I wist in 1265 een wending aan de zaak te geven. In de Slag bij Evesham werd Montfort gedood, waarna de opstandelingen hard werden aangepakt. Vanaf dat moment nam Eduard in feite het roer over.

Hendrik stierf op 65-jarige leeftijd. Hij werd begraven in Westminster Abbey. 
van Engeland, Hendrik III (I7177)
 
378 Hendrik Trip (1607-1666); trouwde in 1633 met Cecilia Godin (1607-1637) en in 1646 met Johanna de Geer (1629-1691); hij woonde sinds 1644 op de Oude Turfmarkt en was samen met zijn broer Louis opdrachtgever en bewoner van het Trippenhuis; het echtpaar, maar ook de kinderen, zijn geschilderd door Ferdinand Bol

TRIP (Hendrik) (1), ged. in de Waalsche kerk te Dordrecht 14 Jan. 1607, begr. te Amsterdam 15 Nov. 1666, zoon van Jacob T. (1), die volgt, en Margaretha Louis de Geer, huwde 26 Apr. 1633 te Amsterdam met Cecilia Godijn (Godin), dochter van Samuel Godin, hertrouwde met zijn nicht Johanna de Geer, een dochter van Lodewijk de Geer (dit dl. kol. 275). Hendriks zoons uit dit tweede huwelijk, Louis (2) en Matthias, volgen. In 1626 deed hij zaken in Zweden voor zijn oom Elias, zie hiervoor, die hem een legaat vermaakte van ƒ 600, waarmede hij in compagnieschap met zijn broeder Louis (1) handel in oorlogswapens dreef. Met dezen broeder kocht hij in 1660 de noodige bouwruimte voor hun ontworpen woning met de getimmerten daarop voor ƒ 54.000. Ontwerp en bouw van het huis werden opgedragen aan den architect Justus Vingboons. In hetzelfde jaar werd de eerste steen gelegd op de Kloveniersburgwal en bij de voltooiing werd de koopmanswoning geroemd als een koninklijk paleis. De zuiderhelft viel bij het lot aan Louis, de noorderhelft aan Hendrik ten deel. In 1801 en 1802 kwam het noordelijk gedeelte aan den kunstmakelaar Cornelis Sebille Roos die er een kunstgalerij in aanlegde; reeds in 1750 had de kunstliefhebber Gerret Braamcamp het zuidelijk gedeelte tot museum bestemd. De achterkleinzoon van den medestichter, Mr. Louis Trip de Marez vermaakte laatstgenoemd deel bij testament van 27 Juli 1771 aan de stad Amsterdam. Onder koning Lodewijk in 1809 verkocht Roos zijn recht op de noorderhelft ten gebruike van het ‘Wetgevend Lichaam’ voor ƒ 72.000. Thans staat het Trippenhuis daar als een monument van het oud-amsterdamsch handelspatriciaat. Het huis, voor de eene helft aan het Rijk, voor de andere helft aan de stad behoorende, werd eerst Rijksmuseum en is thans de zetel der Kon. acad. van wetenschappen.
Een door een onbekende geschilderd portret in de verz.-douair. baronesse van Nagell-von Kretschmar op huize Neder-Hemert bij Heusde. Een marmeren borstbeeld door een niet genoemd kunstenaar werd bezongen door Jan Vos. 
Trip, Hendrik (I9582)
 
379 Hendrik van Northeim , bijg. de Vette, (ca. 1060 - 10 april 1101) was een Friese graaf van Saksische herkomst.

Hendrik was een zoon van Otto I van Northeim. In zijn jonge jaren volgde hij de politiek van zijn vader, die een van de leiders was van het verzet tegen keizer Hendrik IV. Nadat zijn vader in 1086 was overleden, koos Hendrik al snel de kant van de keizer. Hendrik stichtte het klooster bij Bursefelde (bij Hann. Münden) als familieklooster. Hij volgde zijn vader op als graaf van Northeim, de Rittigau (bij Northeim) en Eichsfeld. Tevens was hij heer van het Werradal en voogd van de kloosters van Bursefelde en Helmarshausen (bij Bad Karlshafen).

Hendrik was zwager van Egbert II van Meißen. Egbert verloor al zijn titels omdat hij volhardde in de opstand tegen keizer Hendrik. Het markgraafschap van Friesland werd door de keizer aan bisschop Koenraad van Zwaben (bisschop) van Utrecht toegewezen. Toen die in 1099 werd vermoord claimde Hendrik de functie, op grond van de aanspraken van zijn vrouw. Dit werd door de keizer gehonoreerd en Hendrik werd benoemd tot markgraaf van Friesland. Toen Hendrik naar Friesland trok, werd hij daar gedood terwijl zijn vrouw ternauwernood ontkwam. Hierover bestaan meerdere lezingen:

Hendrik is gesneuveld in een veldslag bij Norden.
Hendrik werd feestelijk ontvangen in Staveren door een gezelschap van Utrechtse ministerialen en voorname inwoners van Friesland en Staveren. Tijdens de ontvangst probeerden ze Hendrik te vermoorden. De aanslag mislukte en Hendrik en zijn vrouw vluchtten per schip naar Deventer maar ze werden door de Friezen ingehaald. Hendrik werd neergestoken en vervolgens door de Friezen overboord geworpen, zodat hij verdronk.
Hendrik is begraven in de abdij van Bursefelde.

Hendrik was gehuwd met Gertrudis. Zij kregen de volgende kinderen:

Richenza (-1141), gehuwd met Lotharius van Supplinberg, die later keizer zou worden
Gertrudis, erfgename van Friesland en gravin van Bentheim, gehuwd met Siegfried I van Weimar-Orlamünde, paltsgraaf van de Rijn, en met Otto I van Rheineck.
Otto III (-1116) Hij is nooit gehuwd geweest en stierf kinderloos.[1] 
van Northeim, Hendrik (I7958)
 
380 Hendrik van Schotland (1114/1115 – 12 juni 1152) was prins van Schotland en graaf van Huntingdon. Hij was een zoon van David I van Schotland en Maud van Huntingdon.

Na de dood van zijn oudere broer Malcolm werd hij troonopvolger van Schotland en rond 1130 volgde hij zijn moeder op als 3e graaf van Huntingdon. Samen met zijn vader verwierf hij grote bezittingen en rechten in het noorden van Engeland tijdens de eerste jaren van de Anarchie (Engeland). In 1149 was hij aanwezig toen Hendrik II van Engeland tot ridder werd geslagen, in 1150 stichtte hij Holmcultram Abbey (Holme Abbey).

In 1139 huwde Hendrik met Ada de Warenne (ca 1125 – 1178), dochter van Willem II van Warenne, 2e graaf van Surrey. Zij kregen de volgende kinderen:

Malcolm, koning van Schotland
Willem, koning van Schotland
Margaretha (1145/1146 – 1201), gehuwd (ca. 1160) met Conan IV van Bretagne, een dochter: Constance I van Bretagne; in haar tweede huwelijk (1171, voor Pasen) getrouwd met Humphrey de Bohun (ovl. 1181), constabel van Engeland, zij kregen een zoon en een dochter; vermoedelijk in een derde huwelijk getrouwd met William fitz Patrick de Hertburn, ze kregen drie kinderen; begraven in de abdij van Sawtry.
David, graaf van Huntingdon
Ada, getrouwd met graaf Floris III van Holland
Mathilde (ovl. 1152)
Hendrik stierf in 1152, een jaar voor zijn vader, en werd begraven in Kelso Abbey in Roxburghsire. Het graafschap Huntingdon werd in eerste instantie geërfd door Simon de Saint-Liz (of Senlis), een half-broer van Hendrik. 
van Schotland, Hendrik (I7112)
 
381 Herleva of Arlette van Falaise (ca. 1015-1050) was de moeder van Willem de Veroveraar.

De bronnen zijn schaars over Herleva. Aangenomen wordt dat zij de dochter was van Fulbert, een leerlooier uit Falaise. Robert de Duivel, hertog van Normandië, wilde haar als zijn minnares maar Herleva zou te trots zijn geweest voor een heimelijke verhouding. Ze eiste door Robert als een echtgenote te worden behandeld, zij hadden een niet-kerkelijk huwelijk volgens de "more Danico", het gewoonterecht van de Vikingen. Uit hun verhouding werd Willem de Veroveraar geboren, en mogelijk ook een dochter Adelheid. Deze laatste was in ieder geval een dochter van hertog Robert, maar het is niet zeker of Herleva de moeder was. Herleva werd begraven in de abdij van Grestain.

In 1031 stond de hertog haar toe te trouwen met Herluinus van Conteville (ca. 1005 - 1066), bij wie zij de moeder werd van:

Odo van Bayeux
Robert van Mortain (overleden 8 december 1090). Gehuwd met Mathilde, dochter van Rogier II van Montgomery, in 1063 graaf van Mortain, 1066 deelnemer aan de verovering van Engeland, earl van Cornwall. Hij steunde de opstand van Odo in 1088 maar werd niet bestraft. Hij huwde een tweede maal met ene Almodis en werd begraven in de abdij van Grestain.
een dochter, gehuwd met Willem van la Ferté-Macé.
Herluinus was burggraaf van Conteville en stichtte de abdij van Grestain. In zijn tweede huwelijk trouwde hij met Fredesindis. Zij hadden drie zoons.

Legende in Hoei
Over haar afkomst gaat er in Hoei een legende rond, volgens welke haar vader uit Florennes afkomstig zou zijn en haar moeder een gevluchte Schotse prinses was, genaamd Doda (of Donada), een dochter van de Schotse koning Malcolm II[1]. Ze wordt in Hoei Arlette van Hoei genoemd en er is voor haar een standbeeld opgericht op En Mounie 
van Falaise, Herleva (I7195)
 
382 Herman de Ranitz (10 februari 1794, Groningen – 7 augustus 1846, Kreuznach) was een Nederlands burgemeester van Groningen. Hij was de zoon van Sebastiaan Mattheus Sigismund de Ranitz.
Biografie

De Ranitz promoveerde in 1819 tot het Romeins en hedendaags recht aan de Hogeschool te Groningen. Hierna werd hij lid van de Stedelijke Raad van Groningen. Van 1 juli 1834 tot 5 augustus 1840 was hij lid Provinciale Staten van Groningen. Na dit lidmaatschap was De Ranitz een maand buitengewoon lid Tweede Kamer der Staten-generaal voor de provincie Groningen. Hij vervolgde zijn lidmaatschap van de Provinciale Staten eind 1840, maar dan voor de stad Groningen.

De Ranitz' meest kenmerkende functie was het burgemeesterschap. Dit deed hij tot zijn overlijden op 7 augustus 1846. In de stad Groningen, in de wijk Helpman, bevindt zich de naar hem vernoemde De Ranitzstraat.
Familie
De Ranitz trouwde op 5 oktober 1832 in Leeuwarden met Maria Elisabeth Crommelin. Ze kregen samen 8 kinderen. De Ranitz' grootvader was ook Tweede Kamerlid. 
de Ranitz, Herman (I9283)
 
383 Herman van Malsen (ca. 1030 - na 1080) is de stamvader van het geslacht van Cuijk (van Cuyck).

Herman was graaf in Teisterbant, vermoedelijk de zoon van Unroch, graaf in de Kempen. Hij wordt in diverse oorkonden vermeld en was wellicht een leenman van de bisschop van Utrecht. Zijn bezittingen waren vooral te situeren in de Betuwe, rond Geldermalsen en Meteren. Voor 1096 werd hij door keizer Hendrik IV beleend met het land van Cuijk. Zijn afstammelingen namen de naam van Cuijk (van Cuyck) aan.

Herman huwde met Ida, dochter van Eustaas II van Boulogne.[1] Ze kregen de volgende kinderen:

Hendrik I van Cuijk (+ voor 9 augustus 1108)
Andries van Cuijk (+ 1139), bisschop van Utrecht.
Godfried van Cuijk (+ voor 1138) 
van Malsen, Herman (I7954)
 
384 Het Haardenregister 1743 kent hem als Coop Benthem, keuter en tabakskoper.
Tesamen met Teunis Braam en Roelof Karsten, te Zuidlaren en Rombout Smit te Gieten richt hij
zich tot Ridderschap en Eigenerfden met het verzoek te willen verklaren dat geen uitheemse
tabaksverkopers tot het trekken van de import op de tabak mogen worden toegelaten, omdat
verzoekers, tabaksnegotianten zijnde, benadeeld worden. Op 19-03-1754 wijzen R. en E. het
verzoek af. Dit heeft hem niet belet, misschien er toe aangespoord, op ander gebied actief
te zijn: Het Schultengerecht Anloo c.a. no 260 (Collaterale successie en vrijwillige verkoop)
wijst uit dat hij tussen 1766 en 1779 te Zuidlaren en Zuid-laarderveen huizen en landerijen
koopt voor 1682 gld. en verkoopt voor in totaal 2775 gld. In Schultengerecht 264is hij vele
malen vermeld terzake van het uitlenen van geld. Hieruit blijkt hij ook op te treden als
grossier in tabak, brandewijn "Caffebonen" en andere winkelwaren. In diverse gevallen blijken
bij afrekening zijn afnemers hun schuld niet contant te kunnen voldoen, ze geven dan een
schuldbekentenis af die door de schulte wordt geregistreerd. OSA 858 spreekt in 1750 over hem
als: ?Coop Benthem, meijer van de wed. Egbert Sissing, terwijl Jacob Levinck dan meijer van
Koop Bentum is. In het HaardstedEngelenregister 1754 heet hij Jacobus Bentum, keuter en
Coopman, in 1764 t/m 1794 komt hij voor, telkens met 2 paarden en nering. Zijn gestegen
maatschappelijk aanzien blijkt uit het feit dat hij op 05-08-1788 als
"keurnoot" van de schulte optreedt. Gewapende burgermacht 1797: Jacobus Benthem 84 jaar
keuter, weduwnaar. 
Benthem, Jacobus Harms (I6172)
 
385 Het Schultengerecht Anloo no 260 vermeldt dat hij in 1772 de aankoop aanmeldt van enige
akkers en hofgrond te Zuidlaren voor in totaal 350 gld. en samen met G. Bouwmeester van
en huis, hof en heemstede te Annerveen. Op 07-05-1799 betaalt het echtpaar Bentum 7000
gld. en verwerven daarmee de "gereserveerde eigendom" (vgl. hypotheek) over een
behuisde plaats land aan het Westerdiep te Veendam. Roelofje tekent met een kruisje (RA
V 11, 30 R.A. Groningen) Het HaardstedEngeldregister vermeld hem in 1794: Jan Bentum,
koopman, en in 1804: Jan Bentum, neringe. De lijst Garde d'honneur (OSA 1670) schat de
inkomsten van Jan Benthem op frs 2400 à 2500 per jaar. 
Bentum, Jan Coops (I6171)
 
386 HIER IS BEGRAVEN DE EEDELE DEUGENRYCKE VROUWE MARGARETA ACKEMAE, IN HAER LEVEN HUISVROUWE VAN HEERE JOHAN TIASSENS,
OUTSTE BORGEMESTER, GEBOREN 30 JANUARII 1610 EN DEN 11 DECEMBER 1662 GESTORVEN.296
Wapens: Rechts: Drie rozen op gebladerde stengels, komend uit een liggende geknotte boomstam, 2 en 1. Links: Twee tegen elkaar klimmende beren.
Helmteken: een vlucht, waartussen een roos op een gebladerde stengel.
N.B. Grafnummer 657. 
Ackemae, Margareta (I10915)
 
387 HIER IS BEGRAVEN DE EEDELE DEUGENRYCKE VROUWE MARGARETA ACKEMAE, IN HAER LEVEN HUISVROUWE VAN HEERE JOHAN TIASSENS,
OUTSTE BORGEMESTER, GEBOREN 30 JANUARII 1610 EN DEN 11 DECEMBER 1662 GESTORVEN.296
Wapens: Rechts: Drie rozen op gebladerde stengels, komend uit een liggende geknotte boomstam, 2 en 1. Links: Twee tegen elkaar klimmende beren.
Helmteken: een vlucht, waartussen een roos op een gebladerde stengel.
N.B. Grafnummer 657. 
Tjassens, Johannes (I10914)
 
388 Hij was landbouwer op de Ikemaheerd te Niekerk, De Marne. Met Pasen 1729 speelde zich in de doopsgezinde gemeente te Rasquert een conflict af tussen de 22-jarige boerenzoon Luirt Luirts uit Saaksumhuizen en de doopsgezinde ouderlingen Jacob Lippes, Waelcke Eises en Tijaert Micheels. Luirts kleding werd toen te uitbundig bevonden, evenals zijn gedrag. Zijn hoed, een driekante steek in ruitjes geborsteld, beviel de ouderlingen niet, zijn haren waren te lang, zijn das te dik, zijn schoenenmet staande kappen en lange riemen te fraai. Daarbij kwam nog, dat Luirt aan een harddraverij had meegedaan en drie keer naar de kermis te Wehe was geweest. Zijn ouders steunden hem. De hoed had hij van zijn vader gekregen, de das van zijn moeder. De ouderlingen werd gevraagd met de Bijbel aan te tonen, wat er mis was. Luirt won de strijd, werd boer te Niekerk en zou in 1738 lekenpredikant in Houwerzijl worden, waar hij tot zijn dood in 1781 als vermaner werkzaam bleef (Volgens de schrijver K.Vos te Middelstum is hij in 1701 geboren en in 1785 overleden).

"Nu is het gebeurt een geruime tijt hijrna, dat de dienaren (dienaren des woords of leeraars) een omganck hebbe gedaen (huisbezoek voor het avondmaal) en sijn an ons huis gekomen Jacob Lippes en Tijaert Micheels om mit onse soon Luirt te spreken, dewelcke doen int lant was te arbeijden; soo hebben wij hem wel willen laten te huis komen, maer de vrienden wilden niet lieffst soo lanck wachten, maer hebben te samen afgesproken om hetselve op naeste Sondach na de vermaninge (predikatie) te doen, 't welcke doen is geschiet; in welck bespreck is voorgevallen, dat de dienaren hem verscheijden stucken hebben angewesen, welcke sij verstonden niet goet te wesen, sijnde de reden door Jacob Lippes alsoo gestelt: Du heste daer een hoet op, die mij niet an staet; dijn haer is te lanck ; du gebruickste een das, die te dick is; dijn schoenen staen mij oock niet an; du heste daer op Pinckstermaendach tot Baffelt (Baflo) hart jacht mit de sees (sjees); du heste 3 dagen na Weestermarckt (de markt te Wehe) west, daer mochstu oock liever voor thuis bleven hebben; welcke reden Luirt soo an mij heeft vertoont, de mij destijts al ongevallich voorquamen."

"Was dan die twee-en-twintig-jarige Luirt, dien Jacob aanvankelijk weigerde te doopen, soms niet braaf genoeg? Zonder enigen twijfel kan gezegd worden: hij was een oppassende en degelijke jonge man, die het leven ernstig opnam en geen wonder, dat zijn vader om het gebeurde zoo verontwaardigd was. Wij kunnen bewijs bijbrengen voor Luirts oppassend levensgedrag. Immers een jaar, nadat Jacob (Lippes) bakzeil had gehaald en hem had gedoopt, in 1731, huwde Luirt met Hilje Luitjens van Niekerk, zijnachternichtje. Hij stond dus bij zijn famille goed aangeschreven. Na zijn huwelijk vestigde hij zich als landbouwer te Niekerk (Ulrum) en terwijl hij nog met haar gehuwd was, werd hij in 1738 verkozen tot leeraar bij de naburige Doopsgezinde gemeente te Houwerzijl (volgens de bron "Doopsgezinden in de Ommelanden" werd hij vermaner in 1742). Tot 1781, toen hij op 80 jarigen leeftijd emeritus werd, stichtte hij zijn geloofsgenooten met zijn vermaningen. Ongeveer vier jaren later overleed hij. Vijf kinderen schonk Hilje hem. En deze kinderen hebben een rijk nakroost voortgebracht."

Luirt Luirts was een zoon van Luirt Luirts en Lijsabeth Tonnis, geboren in 1707 te Maarhuizen. Hij was landbouwer op boerderij Lutke Saaksum te Maarhuizen. 
Saaxema, Luirt Luirts (I8604)
 
389 Hij was landbouwer te Wierum. Reinder Derks en Sijbge Jacobs kopen in 1792 de boerderij aan de Gaaikemadijk onder Wierum van hun tante Kunje Reinders, op welke hun grootouders Reinder Derks en Sijbge Jacobs indertijd hun eerste huwelijksjaren hadden doorgebracht. {RA LXI-d-14, fol. 123r}. "Jan Jans, Hindrik Geerts, Benjamin Jacobs, Willem Tibbes en Jan Cornellis als gevolmachtigde van Jan Geerts van Wierum ingevolge procuratie van den 30 Dec. 1792 bij mij richter gezien "verkopen aan "de E. Reinder Derks en Syboltje Jacobs Ehel. zo mede compareerden en deze koop accepteerden hunne mandelige boerenplaatze staande en gelegen op Gaikemadijk onder Wierum, bestaande in een behuisinge, binnenhuis, middenhuis, met een Friesche schuure met de karnmolen en de vaste beklemminge van zes en zestig grasen groen en bouwland alwaer de behuisinge op staat, doende jaarlijks an de Lieutenant Hindrik Jeypes in Groningen tot een vaste huire een somma van f120..met zijn lusten en lasten, en alles zo en in dier voege als door de verkopers kan worden verdedigt en ingevolge conditien bij publique uitveilinge is verkogt voor een somma van ...f5325". Ite Klasen op de Legemeeden stelt zich borg voor de betaling van de eerste termijn, Jan Jans van Leegkerk en Jan Jans van Wierum voor de tweede termijn.

Bron: Gens Nostra juli-augustus 1994, jaargang 49; Kwartierstaat van Anje van Til 
van Til, Riender Derks (I1298)
 
390 Hij werd in 1666, tegelijk met zijn vader Memmius Ubbo Elema, door Burgemeesteren en Raad van Groningen met het groot burgerrecht begiftigd Elema, Valerius (I8925)
 
391 Hij wordt op 1-6-1773 in plaats van wijlen L. Huising tot landspander benoemd.[44]
Het haardstedenreigster van 1774 geeft te Zuidlaren: "Roelf Tamming keuter en Ette, welkes schoonsoon Willem Carst bij hem in huis wonende Landspander is". In 1804 wordt Willem Carsten voor 2 paarden aangeslagen.
Willem Carsten en Hindrikje Roelofs Tamming van Zuidlaren lenen 300 gulden op 6-4-1773 van Harm Arents en Roelofje Jans van de Groeve.[45]
Willem Carsten en huisvrouw van Zuidlaren lenen 950 gulden op 27-8-1784 van Roelofje Jans, weduwe van Harm Arents van de Groeve.[46]
Landspander Willem Carst te Zuidlaren is op 23-11-1784 eiser tegen ette Lucas Sissingh voor zich en als bezitter van de boedel van zijn kinderen
De verweerder heeft een scheidsloot tussen partijen land, genaamd "de
Knijpe" verwijderd, en de eiser wil herstel van de sloot.[47]
Willem Carst en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van Jacobus Bentum 1200 gulden op 7-8-1786.[48]
Landspander Willem Carst en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van Heer G. Erkenswijk, em. pred. van Assen 500 gulden op 4-6-1777. Op 18-12-1783 is de lening opnieuw geregistreerd, nu is de uitlener Mr. W. H. Erkenswijk, landschrijver. Op 28-6-1785 lenen ze nogmaals 150 gulden.[49]
Willem Carsten en huisvrouw van Zuidlaren lenen van Jan Roelofs slachter en Jantje Berents van Groningen 800 gulden op 12-1-1786. Oorspronkelijke lening was van de schoonvader ette Roelof Tamming.[50]
Willem Carsten x Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van ooms Jan Zegering en Harmannus Zegering van Exloo 275 gulden op 1-1-1789.[51]
Op 15-6-1790 wil Salomon Moses betaling van 197-4-3 wegens geleverde waren van landspander Willem Carst te Zuidlaren.[52] Ook wil Salomon 10-4-7 van Willem Carst als hoofdmomber over de kinderen van Jan Carst.[53]
Willem Carsten van Zuidlaren leent van Jan van der Linde van Meppel 700 gulden op 1-6-1788.[54]
W. Carsten en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van Jacobus Bentum 300 gulden op 7-8-1788.[55]
Willem Carsten en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van Remmelt Mastenbroek van Meppel 500 gulden op 1-11-1788.[56]
Willem Carsten en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van Jan Derks 150 gulden op 4-2-1789.[57]
landspander Willem Carsten en Hindrikje Tamming, erfgenamen van hun moeder Eempje Zegering, in leven huisvrouw van ette R. Tamming lenen van L.P.A. Grave van Heiden 1400 gulden op 23-8-1790.[58]
landspander Willem Carsten lenen van J. Trip en co. van Groningen 442 gulden op 1-4-1790.[59]
Willem Carsten en Hindrikje Tamming van Zuidlaren lenen van L. ten Heuvel van Meppel 500 gulden op 29-11-1784.[60]
Op 12-5 1791 is er een lening van 150 gulden door W. Carst en Hindrikje Tamming van Zuidlaren van Jacobus Bentum.[61]
Op 15-2-1792 is er een lening van 1834 gulden door landspander Willem Carst en Hindrikje Tamming van Zuidlaren van wed. Predikant Erkenswijk; Mr. W.H. Erkenswijk; Remmelt Mastenbroek, allen te Meppel.[62]
Op 27-10-1781 is er een lening van 500 gulden door W. Carsten; H. Tamming van gezworene Jan Warmolts van Heinmen? in 't Goregt.[63]
De gewapende burgermacht van 1797 te Zuidlaren geeft: Willem Carsten, 57 jaar.[64] 
Karst, Willem Ottens (I6453)
 
392 Hildegard (4 mei 758 - Thionville, 30 april 783) was een dochter van de belangrijke Frankische edelman Gerold van Vintzgouw en Emma. In 771 werd zij de derde vrouw van Karel de Grote. Ze is begraven in de abdij van St Arnulf te Metz.

Karel wilde haar zo graag tot vrouw, dat hij zijn vorige vrouw zonder geldige aanleiding verstootte en daarmee ook zijn bondgenootschap met de Longobarden om zeep hielp, maar het politieke belang van Hildegard als lid van een prominente Schwabische familie was misschien groter. Ook was Hildegard volgens heersende opvattingen te jong om te trouwen (ze was 13) en zeker te jong om direct al kinderen te krijgen (ze kregen hun eerste kind toen ze 14 was). Hun huwelijk werd dan ook algemeen als ongeldig beschouwd, totdat de paus als wederdienst voor de politieke hulp van Karel in 774 (dus na 3 jaar) het huwelijk alsnog erkende. Hildegard volgde Karel op de meeste van zijn tochten en kreeg ook een aantal kinderen in Italië, Saksen en Aquitanië. Na 12 jaar huwelijk en 9 zwangerschappen stierf Hildegard in het kraambed. Kort voor haar dood heeft ze nog een schenking gedaan aan de abdij van St Arnulf in Metz. Ook Karel schenkt deze abdij een hof op de dag na haar overlijden en Hildegard werd daar begraven.

Zij richtte vele kloosters en kerken op. Zo stichtte zij onder meer de abdij van Kempten. Hildegard is zalig verklaard. Haar feestdag is op 30 april. Zij is de patroon van de zieken. 
van Vintzgouw, Hildegard (I7094)
 
393 Hildegard van Vlaanderen (ca. 936 - 10 april 990) was de dochter van Arnulf I van Vlaanderen en Aleidis van Vermandois. Ze werd gravin van Holland na haar huwelijk met graaf Dirk II - Graaf van Holland en West-Friesland.

Politiek huwelijk
Hildegard werd reeds als kleuter verloofd en trouwde op twaalfjarige leeftijd. Hiermee ijverde Arnulf naar meer zeggingschap in Holland wat paste in zijn expansiepolitiek. Anderzijds bracht Hildegard Karolingisch bloed in de dynastie van Holland, en kreeg Holland nauwere contacten met het Graafschap Vlaanderen.

Giften
Ze is vooral bekend van de vele giften aan o.a. kloosters en kerken in Egmond, Trier en Gent. Het Evangelarium dat aan de Abdij van Egmond werd geschonken is hiervan de belangrijkste. Hildegard is begraven in de abdijkerk van Egmond.

Nazaten
Uit het huwelijk zouden 6 kinderen geboren zijn; slechts over drie is iets bekend:

zoon Aarnout (Gent, 951-993), ook wel Arnulf Gandensis genoemd, die zijn opvolger werd;
zoon Egbert (952-994), aartsbisschop van Trier;
dochter Erlindis (953-1012), zou volgens de legende genezen zijn van blindheid.
mogelijk een onbekende dochter die trouwde met graaf Everhard van Doornik
Trivia[bewerken]
In 938 verloofde de toen nog zeer jonge graaf Dirk II van Holland zich met Hildegard van Vlaanderen, dochter van Graaf Arnulf I van Vlaanderen. Het huwelijk volgde ca. 950. Uit de Rijmkroniek van Holland van Melis Stoke: "Dese Dideric goed ende wert had een wijf, heet Hildegaert" (deze goede en brave Diederik had een vrouw die Hildegard heette) De plaatsnaam Hillegersberg is vernoemd naar Hildegard van Vlaanderen. Dirk II was eigenaar van het aldaar bestaande Bergan, wat "versterkte plaats" of "gehucht" betekent. 
van Vlaanderen, Hildegard (I7075)
 
394 Hinderk geboren Oldenzeel, Hinderk (I35)
 
395 Hindrik Jan Trip (1715-1780), gouverneur van Coevorden 1770, luitenant-generaal 1772

TRIP (Hindrik Jan) (1), ged. te Groningen 25 Jan. 1715, aldaar overl. 3 Febr. 1780, zoon van Scato T. (1), die volgt, en Maria Lant, huwde 12 Juli 1739 met Anna Siccama, zuster van den ambtman Wiardus Siccama. Hij werd 18 Oct. 1734 kapitein in nederlandschen dienst bij het regiment Saxen-Eisenach; 21 Febr. 1745 bevorderd tot majoor; 12 Dec. 1746 tot luitenant-kolonel en kolonel-commandant, 25 April 1754 als kolonel door de Staten-Generaal gesteld en gecommitteerd tot den staat en officie van sergeant major of wagtmeester-generaal over al de infanterie en beëedigd 22 Mei 1754 als generaalmajoor; 5 Dec. 1770 wegens het overlijden van Wilhelm Lodewijk baron van Imhoff, generaal-majoor van de infanterie, door genoemde staten gecommitteerd tot gouverneur over de stad Coevorden, mitsgaders de Ommer- en Nieuwe Schansen en de Bourtange en 6 Dec. d.a.v. beëedigd. Eindelijk werd hij 24 Aug. 1772 gecommitteerd als lieutenant-generaal en beëedigd 21 Sept. d.a.v. Hij bezat vele landgoederen in de groninger veenkoloniën, behalve de buitenplaats Zomerlust, hem toegescheiden uit de moederlijke nalatenschap. Zijn weduwe overleed 11 Mei 1814 in 93-jarigen ouderdom. 
Trip, Hindrik Jan (I9207)
 
396 HISTORISCHE LOKATIE
De oude werflocatie op de hoek van het Borgercompagniesterdiep en de Noorderstraat in Sappemeer is met recht een historische plaats,
waar sinds het einde van de 17de eeuw achtereenvolgens door de families Raad, Mulder, Berg, Smit en Wolthuis vele honderden houten
en stalen schuiten, smakken, pramen, tasken, tjalken, schoeners en bolschepen werden gebouwd en gerepareerd.

Het is ook de enige overgebleven, nog herkenbare werflocatie in de veenkoloniën. De eerste bekende scheepsbouwer op deze plaats was Jan Oomkes Raad.
Hij bouwde er tussen 1705 en 1739 verscheidene snabben en tasken, kleine houten vaartuigen, hoofdzakelijk bestemd voor het vervoer van turf.
Toen Jacobus Franciscus Smit, de oudste broer van Ferus Smit (waarnaar de tegenwoordige werf in Westerbroek is vernoemd),
in 1905 de werf te Sappemeer overnam, hadden ijzer en staal reeds hun intrede in de scheepsbouw gedaan.

De werf is reeds sinds 1922 in bezit van dezelfde familie Wolthuis, waardoor niet alleen de gereedschappen en machines,
maar ook zeer interessante documenten en foto’s bewaard zijn gebleven. Door de kleinschaligheid zijn er sinds de jaren 1920 niet veel
veranderingen doorgevoerd. De machines uit begin twintigste eeuw staan er nog, waaronder een knipschaar, ponsmachine, drukker en spantenbuiger.

Jan Oomkes Raad bouwde vanaf 1705 tot 1739 kleine vaartuigen op de hoek van het Heerendiep (Winschoterdiep) en het Borgercompagniesterdiep:
"Stadsplaats nr.15" in Sappemeer.
Re Nieuw van de bijl - Driehonderdvijftig jaar scheepsbouw langs het Winschoterdiep [Blijham/Kerkmeijer, Hoogezand-Sappemeer, juni 1999]
Re Stadsplaats nummer 15; museumreeks no.5 Veenkoloniaal Museum Veendam.

Op 30-01-1694 (Vx14) verkopen Sicco Fopkens, voormond, en Reent Geerts,
voogd over de kinderen van zaliger Otto ter Ham bij Martien Fopkens, aan
Jan Oomkens en Antie uit Sapmeer een huis als copers nu reeds gebruicken,
Ten N. het Heerendiep, ten O en Z. Hindrick Jacobs en ten W. Borgercompagniesterdiep.

Verzegeling 21-06-1720 Veendam tav een nieuwe Praam
Verzegeling 21-06-1720 Veendam tav een stuk lant gelegen in de Borgercompagnie-Westercolonne beginnende an de 40 Roeden plaats 10,agter.
Re Tideman kaart 1721

Jan Oomkes is tevens gelastigde van de 'gesamentlijke scheeps- en huystimmerlieden van Sappemeer en 't Hogezandt'; re request aan de stad Groningen)
1694 Jan Oomkes en Jurrien Harmens, scheepstimmerlieden in Sappemeer: request losmaken een der deuren van het verlaat tot Martenshoek.
1700 lijst van schuldeisers door de rentmeester der venen.

Veendam, de latere woonplaats van Jan Oomkes, zijn in de buurten kluften oftewel gilden opgericht (niet te verwarren met de gilden van de kooplieden)
De leden in een gilde(gildebroeders)stellen een Rolle vast, welke in het gildeboek werd ingeschreven, door hen allen werd ondertekend en goedkeuring door de drost.
In de Rolle zijn diverse regelingen: bruiloften, begrafenissen, onderlinge hulp bij geboorte, ziekte, overlijden, brand, nachtwacht etc.
Jan Oomkes Raadt ondertekent de Rolle van het Boven Westerdiep in 1741.
Re GVA 1933: De Gilden in Veendam bld.147 ev.

1639 - 1705 folio 20-36 Ledemaeten der Gemeinte I.C. op ’t Hooge sandt
14 december 1679
Jan Oomkes

9 maart 1684
Annejen Berents h.v. Jan Oomkens

Kerkelijke en Consistoriaale Acten der Gemeijnte J. Christi in Sappemeer, begonnen in November 1714.
Den 2 december [1714] is het Heilig Avontmael des Heeren voor de eerstemaal door mij bedient en hebbe doen ter tijd alhier gevonden deze navolgende lidmaaten:

Bij het Voordiep ten zuiden
Jan Oomkes en Antje Berents 
Raedt, Jan Oomkes (I2788)
 
397 Hoogezand Toegang 124 inv. nr. 226

1639 - 1705 folio 20-36 Ledemaeten der Gemeinte I.C. op ’t Hooge sandt

18 maart 1655
Oomke Luitjens en sijn vrouw
Hindrickjen Drewes

In 1653 vestigde mastenmaker Hendrick Luitjens zich in Sappemeer, vermoedelijk een broer van Oomke Luitjens
Sappemeer Anno 1653
Den 11 september sijn angekoomen:
Henrich Luitjens Mestemacker 
Luitjens, Oomke (I2802)
 
398 http://genealogie.hassing-online.nl/familygroup.php?familyID=F1285271372&tree=2 Tonkens, Kornelius Abels (I574)
 
399 http://www.archiefalkmaar.nl/collecties/genealogie/bronnen/weergave/register/layout/blader/id/9e1184a2-dd25-4398-9059-92fedc348a73?image=4ad70745-e99c-42b8-3ac1-e6519884b7bc

Wonende te Boekel 1 Akersloot van 23-05-1916 tot 15-05-1922
komende van Wieringen en vertrokken naar Heiloo 
Ploeger, Anna (I1811)
 
400 http://www.archiefalkmaar.nl/collecties/genealogie/bronnen/weergave/register/layout/blader/id/9e1184a2-dd25-4398-9059-92fedc348a73?image=4ad70745-e99c-42b8-3ac1-e6519884b7bc

Wonende te Boekel 1 Akersloot van 23-05-1916 tot 15-05-1922
komende van Wieringen en vertrokken naar Heiloo 
Rijmberg, Geert (I1783)
 

      «Vorige «1 ... 4 5 6 7 8 9 10 11 12 ... 18» Volgende»