Aantekeningen |
- 1563, Jan.12. Ebele Edzekens, optredende voor zijn huisvrouw, procedeert tegen haar broers Rembo, Ipo en Eitko Eppens, vorderende scheiding en deeling van de landerijen, nagelaten door Rembo, den grootvader van partijen (klaarblijkelijk de grootvader van vaderskant) 1). In deze zaak had de ambtman der beide Oldambten een vonnis gewezen. waarvan beroep van weerszijden was ingesteld. Het beroep van Ebele q. q. betrof de quaestie van de vererving van goederen van ooms en tantes. Burgemeesteren en Raad van Groningen beslissen in hooger beroep: a) op het appel van Rembo c.s. wordt het vonnis goed en het appel kwaad verklaard; b) voorzoover het appel van Ebele betreft, wordt de zaak teruggewezen naar den ambtman.
Dat wy etc. in der schelinge tusschen Ebele Edzekens, wegen syner huesfrouwen anclagher, eens-, ende Rembo sampt Ipo ende Eltke Eppens, gebroederen, verantwoerders, anderdeels, heerkomende, dat ghemelte Ebele van wegen als vss. eysschende was eene rechte erffscheydinghe ende delinghe van alle de landen ende arven als de olde Remmo dessen vss. Remmen ende syner broederen ende Ebelen vss. huesfrouwen oldevader ghewest, vorarvet hefft, etc., daer de erb. borgemester Johan Wyfringe, unse amptman der beyden Oldenampten, eenen doem van ghegeven, den Rembo mit synen broederen vss., insgelyken Ebele vg. in eenen artykell, des oems ende moyen goederen betreffende, an uns beroepen;
Hebben wy, b. ende r. upgemelt, na guetlicke verhoer beyder parten, Rembo Eppens ende syner medeparten ghedane beroepinghe quaet ende den doem in dem valle gueth gekant; oeverst soe voele Ebelen vss. beroepinghe ende voerghewanthe beswaringhe belanghen doeth, hebben wy deselve sake weder tho landtrechte ghewesen. Actum den XII dach Januarii anno XVCLXIII.
|