Aantekeningen


Treffers 251 t/m 300 van 861

      «Vorige «1 ... 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ... 18» Volgende»

 #   Aantekeningen   Verbonden met 
251 Ds. Lucas van Hulten, geb. Groningen 6, ged. N.K. 7 mei 1752,
ingeschreven als theol. student ald. 15 juli 1770, predikant te Ter Apel, vervolgens te Windeweer en Lula 28 mei 1797-1823, lid van het plaatselijk bestuur van Kropswolde 10 april 1798,
† Kiel-Windeweer 12 juni 1824,
tr. 1e Vlagtwedde 1 jan. 1779 Nezina Mennes, geb. Zweeloo 4, ged. 10 juni 1759,
† Ter Apel 8 op 9 okt. 1781, dr. van Ds. Everhardus, predikant te Neermoor (O.Fr.), Zweeloo en Vlagtwedde, en Johanna Hazelhoff;
tr. 2e Odoorn 27 febr. 1783, Anna Nieuwold, geb. de Waal, Texel 12 okt. 1755, † Kiel-Windeweer 8 jan. 1827, dr. van Ds. Focco Louwerts, predikant te Odoorn, en Anna ten Oever. 
van Hulten, Lucas (I3096)
 
252 Dubh, Gaelisch: Dub mac Maíl Coluim (?, ? - Forres, 967), oudste zoon van Malcolm I, was koning van Alba. Hij volgde in 962 Indulf op.

Tijdens zijn regeerperiode was er veel onrust in Moray door de Vikingen. Dubh werd bij Forres gedood door verraad in 967. Er wordt beweerd dat zijn zoon Kenneth III ter nagedachtenis Sueno's Stone plaatste op de plek waar hij zou zijn gedood.

Hij werd opgevolgd door Culen. 
van Alba, Dubh (I11470)
 
253 Ealhmund van Kent (overleden 827) was koning van Kent in 784 onder oppergezag van Mercia. Vanaf 785 wordt hij niet meer in documenten genoemd. Zijn vader was Aelfric van Kent. Hijzelf is de vader van Egbert van Wessex.

Middeleeuwse teksten noemen ook Eoffa van Wessex als zijn vader maar volgens de Engelse Wikipedia is de afstamming van Eahlmund uit het huis van Wessex een vervalsing, bedoeld om de positie van zijn zoon Egbert als koning van Wessex te legitimeren. 
van Kent, Ealhmund (I7926)
 
254 Ealhswith of Ealswitha (Mercia, ca. 852 – 5 december 905) was de dochter van een adellijk persoon uit het koninkrijk Mercia, Æthelred Mucil, ealdorman van de Gaini, en diens vrouw Eadburh. Zij was via haar moeder gerelateerd aan het koninklijk huis van Mercia.

Zij trouwde in 868 met Alfred de Grote. Dit was voordat hij koning van Wessex werd. In overeenstemming met het negende-eeuwse West-Saksische gebruik, kreeg zij niet de titel van koningin.

Na de dood van Alfred
Na Alfreds dood in 899 werd Ealhswith een non. Zij stierf op 5 december 905 en ligt begraven in de abdij van Sint Mary, Winchester, Hampshire.

Kinderen
De kinderen van Alfred en Ealhswith waren onder anderen:

Æthelflæd (ca. 869–912), Vrouwe der Mercianen. In 889 getrouwd met Æthelred, ealdorman van Mercia.
Eadmund, Asser noemt Eadmund als een zoon van Alfred
Eduard de Oudere (circa 872–924), koning van Wessex
Elfreda, De book of Hydes noemt Elfreda als een dochter. Zij wordt niet door Asser genoemd
Æthelgifu (?–896) non in de abdij van Shaftesbury, Dorset, in 888 gekozen tot abdis
Ælfthryth (877–929) getrouwd met Boudewijn II, graaf van Vlaanderen
Æthelweard (Ethelward de Atheling) (880–920) 
van de Gaini, Ealhswith (I7108)
 
255 Edgar (ca. 942 - Winchester, 8 juli 975), de Vreedzame, was koning van Engeland van 959 tot 975.

Edgar verwierf in 957, door de steun van aartsbisschop Odo, de macht in Engeland ten noorden van de Theems, ten koste van zijn broer koning Edwy. Hij volgde zijn broer officieel op na diens dood in 959, waarmee de eenheid van het rijk werd hersteld. Hij begunstigde de kloosters en benoemde nieuwe bisschoppen. Hij verplichtte de, in zijn opdracht door Æthelwold van Winchester in het Engels vertaalde, regel van Benedictus in de kloosters en liet in de kathedraalkapittels de kanunniken vervangen door monniken. Hij haalde de later heilig verklaarde Dunstan terug uit zijn ballingschap en maakte hem aartsbisschop van Canterbury. De Denen in de Danelaw kregen van hem een verregaande autonomie. Edgar hervormde het muntwezen en introduceerde een systeem om de kwaliteit van munten te bewaken.

Edgar ontvoerde de abdis Wulfthryth van Wilton en kreeg met haar een dochter. Volgens de overlevering leidde dit tot een conflict met de geestelijkheid waardoor Edgar pas laat werd gekroond. De kroning tot keizer vond uiteindelijk toch plaats in 973 in Bath. Deze door Dunstan ontworpen plechtigheid waarbij de Aartsbisschop van Canterbury de kroning en zalving verrichtte vormde de basis voor de kroning van de Engelse koningen sindsdien. Edgar liet zich "Imperator" noemen[1]. Na zijn kroning werd Edgar door koningen in Wales en Schotland (in naam) als heer erkend tijdens een bijeenkomst in Chester, waar ze hem steun op land en ter zee beloofden. Edgar kreeg zijn bijnaam niet aan zijn instelling maar aan de opmerkelijke afwezigheid van oorlogen en Vikingaanvallen tijdens zijn bewind. Hij werd begraven in de abdij van Glastonbury.

Edgar was de jongste zoon van koning Edmund I en diens vrouw Elgiva. Met Wulfthryth kreeg hij een dochter Eadgifu. Ca. 963 trouwde hij met Æthelflæd, dochter van Ealdorman Ordmar van Devon en zijn vrouw Ealda. Hun zoon was Eduard, Edgars opvolger. Vermoedelijk heeft Edgar haar in 965 verstoten om te kunnen trouwen met Ælfthryth, dochter van Ordgar.
Ælfthryth (Lydford, ca. 945 - abdij van Wherwell, ca. 1000) was beroemd om haar schoonheid en Edgar stuurde Aethelwald, ealdorman van East Anglia, om haar namens hem ten huwelijk te vragen als ze inderdaad zo mooi zou zijn als ze volgens de geruchten was. Aethelwald werd zelf verliefd op haar, trouwde met haar en zei tegen Edgar dat ze in werkelijkheid helemaal niet mooi was. Edgar vertrouwde hem niet en besloot haar te bezoeken. Aethelwald zei Ælfthryth zich zo lelijk mogelijk te maken maar zij maakte zich juist zo mooi mogelijk. Korte tijd later doodde Edgar Aethelwald tijdens de jacht en trouwde met Ælfthryth. In 973 werd Ælfthryth de eerste gemalin van de koning die tot koningin van Engeland werd gekroond. Edgar en Ælfthryth kregen de volgende kinderen:

Edmund (ovl. 970), begraven in de abdij van Romsey.
Ethelred II
Ælfthryth zou opdracht hebben gegeven voor de moord op haar stiefzoon Eduard. Zij is begraven in de abdij van Wherwell. 
van Engeland, Edgar (I7214)
 
256 Edmund (of Edmond) I (921 - Pucklechurch (South Gloucestershire), 26 mei 946), bijgenaamd de Geweldige of de Oudere, was koning van Engeland van 939 tot 946. Hij was een zoon van Eduard de Oudere en halfbroer van zijn voorganger Athelstan.

Edmund moest al snel na zijn aantreden het hoofd bieden aan militaire dreigingen. Koning Olaf I van Dublin veroverde Northumbria en viel de Midlands binnen. Na Olafs dood in 942 heroverde Edmund het gebied. Ook onderdrukte hij opstanden van de Denen in Mercia. De Deense aanvoerder Olaf van York werd in 942 zijn peetzoon, en bleef Edmunds bondgenoot toen hij koning van Dublin werd. In 945 veroverde Edmund Strathclyde en gaf dit gebied aan Malcolm I van Schotland, in ruil voor zijn steun. Rond deze tijd probeerde hij ook de vrijlating van zijn neef Lodewijk IV van Frankrijk te bewerkstelligen, die door opstandige leenmannen gevangen was genomen. Edmunds pogingen en dreigementen maakten echter weinig indruk.

Edmund werd gedood tijdens een feest in zijn eigen verblijf door Leofa, een verbannen misdadiger, die bij het gevecht ook het leven liet. Edmund werd begraven in de abdij van Glastonbury. Hij werd opgevolgd door zijn broer Edred.

Edmund had twee bekende partners:

Ælgifu (ca. 925 - na 943), dochter van Wynflæd, vrijwel zeker geen wettige echtgenote. Zij is begraven in de abdij van Shaftesbury en wordt vereerd als Sint Elgiva omdat ze gevangenen bezocht, kleding weggaf en lichamelijk lijden onderging. Haar feestdag is op 18 mei. Edmund en Ælgifu kregen twee zoons:
Edwy, koning van 955 tot 959
Edgar, koning van 959 tot 975
Æthelflæd van Damerham (ovl. abdij van Shaftesbury, na 975), dochter van de ealdorman Ælfgar. Wordt in 943 vermeld als koningin als Edmund haar land schenkt in Hampshire en Dorset. Na de dood van Edmund werd ze non in de abdij van Shaftesbury, waar ze ook is begraven. Ze kregen geen kinderen. 
van Engeland, Edmund I (I7212)
 
257 Edmund (of Edmond) II Ironside van Engeland (Wessex, circa 990 - Londen, 30 november 1016) was de zoon van koning Ethelred II.

Na de dood van zijn oudere broer Aethelstan in 1014 kwam Edmund in conflict met zijn vader. Ethelred liet in 1015 twee van Edmunds bondgenoten vermoorden. Een van de slachtoffers was Sigeferth en Ethelred liet zijn weduwe in een abdij opsluiten. Edmund bevrijdde de weduwe en trouwde met haar. Samen met Uhtred van Northumbria bereidde Edmund een opstand voor maar de inval van Knoet de Grote in 1016 gooide alle plannen in de war. Uhtred onderwierp zich aan Knoet en Edmund verzoende zich met zijn vader.

In 1016 overleed de zieke Ethelred en werd Edmund in Londen tot koning gekozen. Edmund wist Knoets troepen van Londen te verdrijven maar werd op 18 oktober vernietigend verslagen in de slag bij Ashingdon. Edmund sloot een overeenkomst met Knoet dat Edmund Wessex zou besturen en Knoet de rest van het land, waarbij de Theems de grens vormde. Het verdrag bepaalde dat als een van beiden zou sterven, de ander geheel Engeland zou erven. Edmund stierf nog in 1016 en werd begraven in de abdij van Glastonbury. Knoet de Grote volgde hem zoals afgesproken op.

Edmund trouwde in 1015 met Ealdgyth Morcarsdotter. Zij kregen twee zoons: Edmund en Edward Ætheling. De kinderen werden in 1016 door Knoet naar Zweden gezonden om daar te worden gedood. Koning Olof II van Zweden stuurde ze echter naar Kiev, met Andreas I van Hongarije zouden ze in 1046 naar Hongarije zijn getrokken. Edmund zou daar zijn overleden. 
van Engeland, Edmund II (I7218)
 
258 Eduard de Oudere (Oudengels: Eadweard se Ieldra; Wantage, c. 874-877 - Farndon, 17 juli 924) was een Engelse koning. Hij werd koning in 899 na de dood van zijn vader, Alfred de Grote. Zijn hof was in Winchester, voorheen de hoofdstad van Wessex. Hij veroverde de oostelijke Midlands en East Anglia op de Denen in 917 en werd heerser van Mercia in 918 na de dood van Æthelflæd, zijn zus.

Al zijn oorkonden, op twee na, gaven zijn titel weer als "koning van de Angelsaksen" (Anglorum Saxonum rex). Hij was de tweede koning van de Angelsaksen omdat deze titel gecreëerd werd door Alfred. Op de munten van Eduard staat "EADVVEARD REX". De kroniekschrijvers schreven dat heel Engeland "Eduard accepteerde als koning" in 920. Maar het feit dat York zijn eigen munten bleef maken doet vermoeden dat de autoriteit van Eduard niet werd geaccepteerd in het door de Vikingen geregeerde Northumbria. Eduards eponiem "de Oudere" werd voor het eerst gebruikt door Wulfstan in zijn werk Life of St Æthelwold (tiende eeuw) om hem te onderscheiden van de latere koning Eduard de Martelaar.

Opvolging
Onder zijn vader was Edward al een legeraanvoerder en versloeg in 893 de Denen in Fareham. Na de dood van Alfred werd zijn opvolging betwist door zijn neef Aethelwold die Wimborne Minster en Christchurch (Dorset) bezette. Toen Edward hem aanviel, vluchtte hij echter naar de Denen in Northumbria en riep zich daar tot koning uit. Edward werd op 8 juni 900 tot koning van Wessex gekroond, mogelijk in Kingston upon Thames of in Winchester, en stichtte in 901 de New Minster in Winchester en liet zijn vader daar herbegraven. Datzelfde jaar viel Aethelwold met een Deense vloot Essex binnen en probeerde steun te krijgen van Denen in East Anglia. Het volgende jaar bezette hij Cricklade en Braydon maar werd verslagen en gedood in de slag van Holme.

Strijd tegen de Denen
Nu zijn positie was verzekerd begon Edward aan een consequent en geduldig beleid om de macht over heel Engeland in handen te krijgen. In 906 moest hij nog een Engels-Deense inval in Essex en Kent afslaan maar een jaar later wist hij vrede te sluiten met de Denen van East Anglia en York. En in 909 stuurde hij een leger naar Northumbria om de Deense gebieden daar te plunderen. Toen de Denen als vergelding Mercia binnenvielen, wist Edward ze in 910 te verslaan bij Tettenhall (nu binnen Wolverhampton). Daarna wist Edward gestaag zijn macht uit te breiden:

911 bezetting van Middlesex en Oxfordshire
912 verovering van Essex en onderwerping van de Denen in East Anglia
915 bezetting van Bedford (Engeland)
917 offensief tegen de Denen in de Midlands
Bondgenootschap met Mercia[bewerken]
De eerste partner in de strijd tegen de Denen was altijd Mercia geweest. Vanaf 883 ongeveer was Aethelred daar machthebber; koning in naam erkende hij wel het oppergezag van Eduard. Aethelred huwde Aethelflaed, een zuster van Eduard, en na zijn dood in 911 nam Aethelflaed het bewind over. Op heel actieve wijze zelfs, want ze nam deel aan alle grote militaire campagnes. In 918 overleed ook Aethelflaed, en de kroon zou aan haar dochter Aelfwynn toegekomen zijn. Eduard zette haar echter af.

Regering
Om zijn koninkrijk te beveiligen bouwde Edward kastelen in Hertford, Witham, Bridgnorth, Tamworth, Stafford, Eddisbury, Warwick en ook in “Scergeat” maar die locatie is niet geïdentificeerd. Hij reorganiseerde de kerk en creëerde een aantal nieuwe bisdommen maar kreeg ook een reprimande van de paus dat hij meer op zijn religieuze plichten moest letten. Hij onderhield betrekkingen met heersers op het vasteland, wat blijkt uit het huwelijk van zijn dochter met Karel de Eenvoudige. Zijn zoon Aethelstan zette deze politiek van buitenlandse huwelijken voor zijn halfzusters actief door.

”Koning van Engeland”
In bijna al zijn oorkondes noemde Eduard zich "koning van de Angel-Saxen" (Anglorum Saxonum rex), een titel die hij overnam van zijn vader Alfred. Op de munten van Eduard staat te lezen "EADVVEARD REX." [1] En van een aantal vorsten uit Wales is de erkenning van de kroon van Edward duidelijk. De kronieken vermelden zelfs dat heel Engeland “Edward als heer aanvaardde" in 920. Maar wellicht sloeg dat laatste veeleer op een soort wapenstilstand dan op een werkelijke erkenning van zijn gezag. Ook het feit dat York nog steeds eigen munten bleef slaan, wijst in de richting dat het door Vikingen beheerste Northumbria nog steeds zijn eigen weg ging. Edward overleed trouwens in 924 op een veldtocht tegen rebellen uit Wales en Mercia, en werd begraven in de New Minster van Winchester.

Familie en kinderen

Edward, Athelstan, Edumund en Edred
Edward was een zoon van Alfred de Grote en Ealhswith van de Gaini (852 - Winchester, 5 december 905). Edward was drie keer getrouwd:

1. ca. 893 trouwde hij met Egwyna (-ca. 901) van onbekende herkomst. Volgens sommige bronnen was zij een concubine van eenvoudige komaf maar haar kinderen kregen de koninklijke voornamen en worden in aktes voor Edwards kinderen uit andere huwelijken genoemd, en een van haar zoons zou na Edward nog koning worden. Daarmee is het zeer aannemelijk dat de relatie tussen Edward en Egwyna een wettig huwelijk was. Zij kregen de volgende kinderen:
1. Aelfred (ca. 893 - ca. 901)
2. Æthelstan, koning als opvolger van zijn vader
3. Eadgyth, trouwde op 30 januari 926 te Tamworth met Sithric, koning van de Denen in York. Na zijn dood in 927 werd ze non in de abdij van Polesworth en daarna abdis van Tamworth, waar ze is begraven. Ze werd heilig verklaard, haar feestdag is op 15 of 19 juli.

2. ca. 901 trouwde Edward met Aelflaed (878 - 920), dochter van Aethelhelm van Bernicia (ca. 859 - 12 juni 897). Aethelhelm was een belangrijke hoveling van Alfred de Grote, ealdorman van Wiltshire die in 887 gezant was van Alfred naar Rome, in 892 land van Alfred ontving bij North Newnton en in 893 samen met andere graven de Denen versloeg bij Buttingdon aan de Severn. Edward en Aelflaed kregen de volgende kinderen:
1. Edfleda, non, begraven in de abdij van Wilton
2. Aethelfleda, non, begraven in de abdij van Romsey
3. Eadgifu (Hedwig van Wessex), getrouwd met Karel de Eenvoudige en met Herbert III van Vermandois.
4. Ethelweard (- Oxford, 9 augustus 924), overleed 16 dagen na zijn vader, begraven in Winchester
5. Eadwine (- 933), vermoedelijk in opstand tegen Aethelstan en verdronken op de vlucht naar Vlaanderen. Begraven in de abdij van Sint-Bertinus.
6. Aethelhild, non, begraven in de abdij van Wilton
7. Eadhild (- 937), trouwde ca. 926 met Hugo de Grote. Ter gelegenheid van de verloving stuurde die rijke giften aan Aethelstan, waaronder specerijen, juwelen, kostbare paarden, drie relieken en een gouden kroon.
8. Eadgyth (Editha van Wessex), 929 getrouwd met Otto I de Grote
9. Aelgifu, vermoedelijk getrouwd met Boleslav II van Bohemen. Bekend is dat Aethelstan Eadgyth en Aelgifu naar Otto had gestuurd om een bruid te kiezen. Otto koos Eadgyth en vond ook een passende echtgenoot voor Aelgifu. Algemeen wordt Boleslav als die echtgenoot gezien maar die was nog maar een klein kind toen beide zusters naar Duitsland kwamen. Ook Lodewijk, graaf van de Thurgau wordt genoemd als haar echtgenoot.

3. ca. 920 trouwde Edward met Eadgifu (- 26 augustus 968), dochter van Sigihelm, heer van Meopham, Cooling en Lenham, in Kent. In 957 nam haar kleinzoon Edgar van Engeland haar bezittingen af. Eadgifu werd begraven in de kathedraal van Canterbury. Edward en Eadgifu kregen de volgende kinderen:
1. Edmund I van Engeland, koning als opvolger van Aethelstan
2. Edburga van Winchester
3. Eadgifu, getrouwd met een vorst uit Aquitanië
4. Edred, koning als opvolger van Edmund 
de Oudere, Eduard (I7210)
 
259 Eduard I (Engels: Edward) (Palace of Westminster, Westminster, 17 juni 1239 – Burgh by Sands, 7 juli 1307) was koning van Engeland van 1272 tot 1307. Hij was de oudste zoon van Hendrik III en Eleonora van Provence. Vanwege zijn postuur kreeg hij de bijnaam 'Longshanks' (Langbeen) of Edward de Stelt.

Wetgeving
Al voor zijn troonsbestijging oefende hij de feitelijke macht uit voor zijn vader. Hij versloeg in 1265 de rebellerende baronnen onder leiding van Simon van Montfort en nam rigoureus wraak. Zo herstelde hij de macht van de koning en de rust in het land. Hij wilde definitief een eind maken aan de alom heersende anarchie, zocht versterking van de koninklijke macht en bracht nieuwe wetgeving en een betere bestuursvorm tot stand. Verder stelde hij een leger in dat direct onder zijn verantwoordelijkheid viel.

Kruistocht
In augustus 1270 vertrok Eduard op kruistocht; na een omweg via Tunis kwam hij in mei 1271 uiteindelijk in Akko aan. Eduard vestigde in het Heilige Land een vechtersreputatie, maar kon ook niet verhinderen dat een jaar later de toestand voor de kruisvaarders al fel verslechterde. Nadat hij een moordaanslag ternauwernood overleefde, keerde Eduard dan ook terug huiswaarts, en het was in Sicilië dat hij in november het nieuws van de dood van zijn vader vernam. Na een omzwerving van twee jaar door zijn gebieden in Aquitanië werd hij in 1274 tot koning gekroond.

Oorlogen
Na een oorlog met Wales, die in 1276 begon onder Llewelyn de Laatste en diens broer Dafyd, werd dit land in 1284 bij Engeland ingelijfd. In dat jaar viel de geboorte van zijn zoon, de latere Eduard II. Hij was de eerste Engelse kroonprins die de titel Prins van Wales kreeg.

Van 1282 tot 1289 bemiddelde hij in het conflict over de heerschappij over Sicilië: Karel van Anjou had het daar met de zegen van de paus tot koning geschopt, maar legde de bevolking zulke hoge belastingen op, dat ze uiteindelijk in opstand kwam (Siciliaanse Vespers). Zijn rivaal Peter III van Aragón steunde de opstand, wat reactie uitlokte bij de koning van Frankrijk, Filips III, tevens bondgenoot van de paus. Eduard was via Aquitanië vazal van de Franse koning, maar had familiebanden met het Spaanse huis, en voelde zich dus gedwongen te bemiddelen. In 1285 kwamen alle oorspronkelijke protagonisten te overlijden, en kon Eduard een wapenstilstand overeenkomen.

Schotland werd na 1296 onderworpen aan het Engelse gezag, hoewel hij er nooit in slaagde de twee landen te verenigen. De strijd werd in een geromantiseerde versie verfilmd (1995) als Braveheart met Mel Gibson in de hoofdrol als de opstandige Schot William Wallace.

De relatie met Frankrijk was aanvankelijk hartelijk; al waren er altijd juridische spanningen over de status van de Engelse gebieden in Gascogne. In 1295 kwam het echter plots tot een militaire confrontatie toen de Fransen het gebied bezetten. In dit licht moet ook de steun van Eduard gezien worden aan de Graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre, in diens verzet tegen de Franse koning Filips IV. Als tegenzet kwam er Franse diplomatieke steun aan Schotland. Eduard I verschoof de wolstapel in de zomer van 1295 van Dordrecht naar Mechelen om Brabant in het Engelse kamp te krijgen. De Engelse kroonprins werd verloofd met Filippina, de dochter van de Vlaamse graaf. De Hollandse graaf Floris V streed in oktober 1295 met Vlaanderen om Zeeland bewester Schelde. Dit verdrag tussen Engeland en Vlaanderen en de verplaatsing van de wolstapel leidde er toe dat Floris V op 9 januari 1296 de kant koos van Filips IV. Voorheen stond Floris V aan de Engelse kant. Hij werd nu leenman van de Franse koning. Eduard I liet Jan I van Cuijk een centrale rol spelen om een bondgenootschap te vormen van oude tegenstanders van de Hollandse graaf. Het plan was Floris V naar Engeland te ontvoeren en zijn zoon Jan I, opgevoed aan het Engelse hof en toekomstige schoonzoon van de koning, op de grafelijke troon van Holland te plaatsen. Floris V werd 23 juni 1296 ontvoerd en in het Muiderslot vastgehouden. Op de vijfde dag, 27 juni 1296 werd hij tijdens een vluchtpoging door Gerard van Velsen doodgestoken. Jan I kwam naar Holland, stierf jong aan dysenterie en werd opgevolgd door de Fransgezinde Henegouwse Jan II van Avesnes.[1] In 1299 trouwde Eduard met de halfzus van Filips IV, Margaretha van Frankrijk.

Eduard stierf in 1307 in Burgh-on-Sands in Northumberland en werd begraven in Westminster Abbey. Zijn zoon volgde hem op als Eduard II.

Financiering
Eduard bezondigde zich meermaals aan discriminerende maatregelen tegen de in Engeland wonende Joden. De burgerrechten van een gewone, Christelijke, onderdaan, waren in deze pre-democratische tijden evenmin veel waard en de maatregelen tegen joden hadden steeds een financiële achtergrond, op de sleutelmomenten dat Eduard krap bij kas zat. De Joden hadden een monopolie op het verstrekken van krediet sinds de paus aan het einde van de twaalfde eeuw Christenen verboden had rentes aan te rekenen. Waar dit enerzijds een winstgevende activiteit was, wekte dit uiteraard ook wrevel op bij de bevolking, en al snel konden joodse geldschieters in Engeland niet meer zonder de bescherming van het koningshuis.

De prijs daarvoor waren altijd al willekeurige belastingen geweest, maar onder zijn vader Hendrik III werd die uitbuiting extreem. Sommige superrijken uit zijn omgeving gingen zich specialiseren in het overkopen van leningen bij joden die zelf hun verplichtingen niet meer konden nakomen. Op deze manier wist men dan beslag te leggen op de domeinen die oorspronkelijk als onderpand hadden gediend voor de leningen.

In 1270 had Henry III al wetgeving moeten uitvaardigen om deze overdrachten van schulden aan banden te leggen; Eduard I zat in 1275 met zoveel schulden opgezadeld na zijn kruistocht, dat hij een drastisch gebaar diende te stellen om van de adel de nodige belastingen te mogen heffen. Hij verbood dan ook alle vormen van kredietverlening door Joden, maar gaf hun ter compensatie de mogelijkheid gewone handel te drijven met Christenen. Om die echter te behoeden voor 'ongewenste' contacten met Joden, moesten de Joden zich voortaan herkenbaar maken door een afbeelding van de twee tabletten van Mozes' tien geboden op hun kledij.

Vanaf dat moment liet Eduard zich financieren door de Italiaanse bankiersfamilie Riccardi van Lucca. Eduard sloot een nieuwsoortige deal: in ruil voor onmiddellijke en bijna grenzeloze kredieten, verkregen de Riccardi een monopolie op het heffen van tol op onder andere de bloeiende wolhandel.

In 1278 was het de oorlog in Wales die een groot gat in de schatkist had achtergelaten; en Eduard besloot nieuwe munten te slaan, die de bevolking met verlies kon inkopen met oude munten. Tegelijkertijd werden buiten proportie veel joden beschouwd als valsemunters.

In 1290 werden de Joden zelfs uit Engeland verbannen, met verbeurdverklaring van alle nog uitstaande schulden, wat hem van de adel opnieuw de toelating opleverde belastingen te heffen.

De oorlog in Schotland en vooral de onverwachte bezetting van Aquitanië door Frankrijk brachten ten slotte een einde aan de samenwerking met de Riccardi. In 1294 vroeg Eduard de fondsen terug die hij bij hen belegd had uit een pauselijke schenking voor een nieuwe kruistocht. Maar deze gelden konden niet op korte termijn vrijgemaakt worden, en de Italianen vielen uit de gratie.

Eduard probeerde de schatkist aan te vullen via hoge belastingen, maar na een dreigende burgeroorlog dwong de adel hem echter om de verworvenheden van de Magna Carta in 1297 opnieuw te bevestigen en nieuwe belastingen eerst te laten goedkeuren door het parlement.

Huwelijken en kinderen
Eduard is tweemaal gehuwd geweest.

De eerste keer huwde hij te Burgos in oktober 1254 infante Eleonora van Castilië (1241 - 28 november 1290, dochter van koning Ferdinand III. Uit dit huwelijk sproten 16 kinderen. Kinderen waren o.m:

Hendrik (1267-1274)
Eleonora (Windsor Castle ca. 1269 - Gent 12 oktober 1297), voor de eerste maal gehuwd met koning Alfons III van Aragón (1265 - 1291), voor de tweede maal in Bristol op 20 september 1293 met graaf Hendrik III van Bar (overleden 1302).
Johanna van Akko (Akko, 1272 - Clare, 23 april 1307, voor de eerste maal gehuwd in Westminster Abbey op 30 april 1290 met Gilbert de Clare, 7e graaf van Hertford (1243 - 1295) en voor de tweede maal in 1297 met baron Ralph de Monthermer (overleden 1325).
Alfons van Chester (24 november 1273 - Windsor Castle, 19 augustus 1284), die in 1281 verloofd werd met Margaretha van Holland (overleden 1284), dochter van graaf Floris V.
Margaretha van Engeland (Windsor Castle, 11 september 1275 - ca 1333), huwde hertog Jan II van Brabant (1275 - 1312)
Maria van Engeland (Windsor Castle, 11 maart 1278 - Amesbury, 8 juli 1332), die non werd.
Elisabeth (Rhuddlan, 7 augustus 1282 - 5 mei 1316), de eerste maal gehuwd te Ipswich op 7 januari 1297 met graaf Jan I van Holland (1284 - 1299), voor de tweede maal te Westminster op 14 november 1302 met Humphrey de Bohun (1276 - 1321), 4e graaf van Hereford en Essex.
Eduard van Carnarvon, die zijn vader als Eduard II opvolgde.
Op 9 september 1299 trouwde hij in Canterbury met prinses Margaretha van Frankrijk (ca 1282 - Marlborough Castle, 14 februari 1317), dochter van koning Filips III. Met haar had hij nog drie kinderen, onder meer:

Thomas van Brotherton (1 juni 1300 - 22 augustus 1338), 1e graaf van Norfolk
Edmund van Woodstock (Woodstock, 5 augustus 1301 - Winchester, 19 maart 1330), graaf van Kent, in 1325 gehuwd met barones Margaretha Wake (1299 - 1349) 
van Engeland, Eduard I (I7175)
 
260 Eduard II van Carnarvon (Engels: Edward, Caernarfon (Wales), 25 april 1284 – Berkeley Castle (Gloucestershire), 21 september 1327) was koning van Engeland van 1307 tot 1327. Hij was de vierde zoon van Eduard I en Eleonora van Castilië. Hij werd troonopvolger ten gevolge van het overlijden van zijn oudere broers.

Eduard zou huwen met Filippina van Vlaanderen, de dochter van Gwijde van Dampierre, de graaf van Vlaanderen die steun zocht bij de Engelsen tegen zijn leenheer, de Franse koning Filips IV. Dat kwamen Gwijde en Eduards vader in 1294 te Lier overeen. De Franse koning verhinderde dit huwelijk door Gwijde en zijn dochter naar Frankrijk uit te nodigen en ze dan beiden gevangen te zetten. Gwijde werd na bemiddeling van onder meer paus Bonifatius VIII vrijgelaten in 1295, terwijl zijn dochter Filippina in het Louvre opgesloten bleef en er overleed in 1306.

In 1308 trouwde Eduard met Isabella, de dochter van de Franse koning Filips IV. Het huwelijk zou geen succes worden. Eduard verwaarloosde zijn vrouw en er gingen geruchten dat hij homoseksueel zou zijn, aangezien hij het gezelschap van mannen prefereerde, waaronder de Franse edelman Piers Gaveston, Roger d'Amory en Hugh le Despenser. Niettemin kwamen uit het huwelijk met Isabella vier kinderen voort: twee zoons,

Eduard en
Jan,
en twee dochters,

Eleonora en
Johanna, die de vrouw zou worden van David II van Schotland.
Eduard was geen sterk bestuurder en had een voorliefde voor vermaak. De strijd met de Schotten die zijn vader had ingezet, liet hij versloffen. Door zijn kennelijke gebrek aan zelfvertrouwen liet hij het bestuur liever aan anderen over. Al tijdens het koningschap van zijn vader stond hij onder invloed van Gaveston, die -onder druk van de adel- door de koning werd verbannen.

Na de dood van Eduard I haalde hij zijn vriend Gaveston echter terug en maakte hem graaf van Cornwall. Gaveston trad ook op als regent als Eduard in het buitenland was. De baronnen protesteerden hiertegen en het lukte hen uiteindelijk Piers Gaveston opnieuw te verdrijven en in 1312 werd hij vermoord.

Eduard werd vervolgens gedwongen toezicht op het bestuur toe te staan via een regeringsraad van 21 baronnen, de "Lords Ordainers". Tijdens het geruzie met de baronnen wist Robert I van Schotland (the Bruce) Schotland grotendeels te heroveren. Dit ging ook Eduard te ver. In juni 1314 trok hij met een groot leger naar het noorden, maar werd verpletterend verslagen in de slag om Bannockburn, waarna Robert wraak nam op de daden van Eduard en zijn vader door het noorden van Engeland te verwoesten.

Daarna liet Eduard het bestuur opnieuw over aan zijn gunsteling Hugh Despenser. Ook dit was reden voor de baronnen om in opstand te komen. Ook Despenser en zijn familie werden verbannen. In 1322 haalde hij de familie echter terug uit ballingschap en ging de strijd aan met de baronnen. De jaren daarop werd Engeland in feite geregeerd door de Despensers.

In 1325 kwam ook de koningin in actie. Na een kort verblijf in Frankrijk wilde zij niet terugkeren als haar man de Despensers aan de macht zou laten. Samen met haar zoon en een van de verbannen baronnen, Roger Mortimer, keerde zij terug, vastbesloten de Despensers te verdrijven. Eduards volgelingen verlieten hem en hij vluchtte naar het westen. Zijn vrouw volgde hem en liet Hugh le Despenser en diens zoon ter dood brengen. In november werd Eduard gevangengenomen. In januari 1327 werd hij op beschuldiging van incompetentie en allerlei wangedrag gedwongen af te treden ten gunste van zijn 14-jarige zoon Eduard III, waarbij de feitelijke macht werd uitgeoefend door zijn vrouw Isabella en haar geliefde Roger Mortimer. Eduard II werd vermoord in september van hetzelfde jaar in Berkeley Castle. Hij werd anaal gespietst met een gloeiende pook, in een kennelijke poging hem als homoseksueel te kijk te zetten. Mortimer en Isabella hebben weinig plezier beleefd aan hun machtsgreep; toen Eduard III in 1330 meerderjarig werd, liet hij Mortimer als verrader terechtstellen; zijn moeder rangeerde hij op een nette manier uit; zij overleed in Hertford in 1358.[9]

De Engelse toneelschrijver Christopher Marlowe wijdde een toneelstuk aan Eduard II. 
van Engeland, Eduard II (I7156)
 
261 Edward Ætheling (of Edward de Banneling) (1016 - Londen, 19 april 1057) was de zoon van de Engelse koning Edmund Ironside en Ealdgyth. Hij kreeg de bijnaam de "Banneling", omdat hij het grootste deel van zijn leven buiten Engeland doorbracht. De bijnaam "Ætheling" droeg hij als zoon van een koning.

Edward was pas een paar maanden oud toen hij door Knoet de Grote naar Denemarken werd gebracht. Vanuit Denemarken belandde hij in Kiev en vandaar in Hongarije, waar hij in het huwelijk trad met Agatha, een familielid van Stefanus I van Hongarije. Toen Edward de Belijder hoorde dat Edward Ætheling nog leefde, riep hij hem naar Engeland terug om hem tot zijn erfgenaam te benoemen. Edward de Banneling stierf echter voordat hij de koning had kunnen spreken, binnen een paar dagen na terugkomst in Engeland - vermoedelijk is hij vermoord. Hierdoor ontstond er alsnog een opvolgingsstrijd, die uiteindelijk in de Normandische verovering van Engeland zou uitmonden. Edward is begraven in St Paul's Cathedral (Londen).

Edwards vrouw Agatha was een familielid van koning Stefanus I van Hongarije en Gisela van Beieren. Hun kinderen waren Edgar Ætheling, Margaretha van Schotland en Christina, de tante en opvoedster van de latere Engelse koningin Edith van Schotland. 
van Engeland, Edward Aetheling (I7220)
 
262 Egbert (ca. 770 - Cornwall, juli 839) was koning van Wessex. Hij was het die de macht van Mercia overwon en van Wessex het dominante Angelsaksische koninkrijk maakte. Hij kreeg de titel ‘Bretwalda’, waarmee door de Angelsaksen een heerser werd aangeduid die macht had over andere heersers. Hij wordt gezien als de eerste koning van Engeland. Hij is begraven in de Old Minster te Winchester.

Leven en loopbaan
Egbert was zoon van Ealhmund, koning van Kent. Na de dood van zijn vader verkeert hij in een onzekere positie en wordt hij door Offa van Mercia en Beorhtric van Wessex in 789 naar het vasteland van Europa verbannen. Daar leeft hij 13 jaar onder bescherming van Karel de Grote. Na het overlijden van Beorhtric in 802, weet Egbert met steun van Karel de Grote en van de paus de troon van Wessex te verwerven. Voor Karel is hij vooral een tegenwicht tegen de overmacht van Mercia. Het leger van Hwicce (een hertogdom binnen Mercia) valt direct Wessex aan maar wordt door Egbert afgeslagen.

Cornwall wordt onderworpen in twee veldtochten in 815 en 825. Ook in 825 verslaat hij Beornwulf van Mercia bij Ellendun (nu Wroughton) en stuurt zijn zoon Ethelwulf om zijn gezag te vestigen in de gebieden die onder het gezag van Mercia stonden: Kent, Essex en Sussex. In 826 vraagt East Anglia de bescherming van Egbert. Aanvallen van Mercia op East Anglia in 826 en 827 zijn een grote mislukking. In 829 verslaat Egbert Wiglaf van Mercia en slaat zelf munten als koning van Mercia. Egbert wordt Bretwalda (de hoogste koning) van Engeland, dus ook met een vorm van gezag over Northumberland. In 830 volgt nog een expeditie naar de gebieden in Wales die onder invloed van Mercia stonden.

Vanaf 830 volgt echter een periode van tegenslag: Wiglaf wint de troon van Mercia terug. De macht van Egbert over East-Anglia, Essex en misschien ook Kent lijkt verdwenen. Mogelijk is hier een samenhang met de periode van burgeroorlogen in het Frankische Rijk waardoor Egbert zijn Frankische steun verliest? Uiteindelijk ontstaat er een natuurlijk machtsevenwicht tussen Wessex, Mercia, East-Anglia en Northumberland - de kleine staten hebben hun zelfstandigheid dan verloren: Sussex, Kent, Surrey en mogelijk ook Essex zijn een onder-koninkrijk onder Egberts zoon Ethelwulf.

In 836 wordt Egbert bij Carhampton verslagen door een strijdmacht van 35 Deense schepen. In 838 verslaat hij bij Exeter een bondgenootschap van Denen en Kelten. De onafhankelijkheid van het Keltische koninkrijk Dumnonia is hiermee feitelijk afgelopen. Egbert en Ethelwulf sluiten een overeenkomst met de bisschoppen van Canterbury en Winchester. In ruil voor aanzienlijke schenkingen erkennen de bisschoppen Ethelwulf als opvolger van Egbert en erkennen ze Egbert en Ethelwulf als heer en beschermer van hun kerken en kloosters. In 839 is er nog correspondentie met Lodewijk de Vrome over zijn voorgenomen reis naar Rome. Het testament van Egbert geeft alleen bezittingen aan mannelijke familieleden, zodat er niet via huwelijk bezittingen uit de familie zullen verdwijnen. Het overgrote deel van zijn bezit gaat echter naar zijn opvolger.

Huwelijk
Egbert trouwde met Redburga, mogelijk een Frankische prinses (een buitenechtelijke dochter van keizer Karel de Grote). Naast hun zoon Ethelwulf (vader van Alfred de Grote) hadden ze een dochter: de Heilige Edith van Polesworth en een zoon Athelstan Van Kent. 
van Wessex, Egbert (I7110)
 
263 ELEMA (Johan), geb. omstreeks 1672 te Gro ningen, overl. aldaar 6 Dec. 1726, hoogstwaarschijnlijk een zoon van Memmius Ubbo, die volgt, en Gesina Rotgers,
liet zich 20 Jan. 1691 als phil. stud. inschrijven aan de groninger hoogeschool, werd in 1698 benoemd tot lid van de Gezworene meente te Groningen en 21 Mei 1706 tot kluftheer.
Hij huwde omstreeks 1700 met Johanna Tyassens, waarvan een zoon Memmius Ubbo, geb. 1703.

Zie: F.R. Elema, Genealogie Elema (Groningen 1923), 67.

Wumkes 
Elema, Johan (I8939)
 
264 ELEMA (Memmius Ubbo), geb. te Groningen, jaar van overlijden onbekend, liet zich 26 Sept. 1653 inschrijven als student aan de groninger hoogeschool
en 6 Juni 1656 als jur. stud. aan de Academie te Franeker. Hij werd in 1666, tegelijk met zijn zoon Valerius Elema,
door Burgemeesteren en Raad van Groningen met het groot burgerrecht begiftigd en was omstreeks 1659 gehuwd met Gesina Rotgers, die hem vijf kinderen schonk.

Zie: F.R. Elema, Genealogie Elema (Groningen 1923), 77.

Wumkes 
Elama, Memmius Ubbo (I8928)
 
265 Eleonora van Aquitanië (ca. 1122 – Abdij van Fontevraud, Frankrijk, 1 april 1204) was hertogin van Aquitanië en achtereenvolgens koningin van Frankrijk, van Engeland, en regentes van Engeland.

Jeugd
Eleonora was de dochter en erfgename van hertog Willem X van Aquitanië en Eleonora van Châtellerault. Ze kreeg een goede en veelzijdige opvoeding. Volgens alle bronnen was ze intelligent en buitengewoon mooi. Omdat Aquitanië met de bijbehorende graafschappen ongeveer een kwart van Frankrijk omvatte met rijke steden en landbouwgronden, was de hertog van Aquitanië de rijkste en machtigste van de feodale vorsten in Frankrijk. Toen Eleonora op 9 april 1137 het hertogdom erfde, ze was toen ongeveer 15 jaar oud, werd ze daardoor onbetwist de meest begeerde bruid van Europa. Haar vader had dat voorzien en stuurde voor zijn dood een verzoek aan koning Lodewijk VI om haar belangen te beschermen en een goede en passende echtgenoot voor haar te vinden. Lodewijk besloot onmiddellijk dat zijn zoon Lodewijk VII de perfecte partner voor Eleonora zou zijn. Lodewijk VII vertrok met een groots gevolg naar Bordeaux waar Eleonora en Lodewijk op 25 juli 1137 in de kathedraal trouwden. Bij haar huwelijk gaf ze een antieke Perzische vaas van bergkristal aan Lodewijk, die nu nog in het Louvre is te zien.

Hertogin van Aquitanië
Bij het huwelijk was afgesproken dat Eleonora zou blijven optreden als hertog van Aquitanië. Lodewijk had dus geen directe macht in Aquitanië. Pas hun eventuele zoon zou zowel koning van Frankrijk als hertog van Aquitanië zijn.

Eleonora heeft tijdens haar huwelijk hardnekkig aan deze zelfstandige positie vastgehouden. Dit was ook het geval tijdens haar tweede huwelijk, hoewel haar tweede man Hendrik II van Engeland veel dominanter en machtiger was dan Lodewijk. In beide huwelijken waren de status van Aquitanië en de positie van Eleonora daarin, een voortdurende bron van spanning.

Koningin van Frankrijk
Lodewijk VI overleed een week na het huwelijk van Eleonora en Lodewijk. Eleonora werd tijdens het kerstfeest van 1137 tot koningin van Frankrijk gekroond. Eleonora was het verfijnde en comfortabele hofleven van Aquitanië gewend, bakermat van troubadours en de hoofse liefde. In Parijs zette ze een schitterende hofhouding op en ze begunstigde kunstenaars en geleerden. Deze uitbundigheid stuitte echter op veel verzet bij hovelingen en geestelijken. Het is bekend dat Eleonora een tegenstander was van de abt Suger van St. Denis, een belangrijke adviseur die Lodewijk van zijn vader had overgenomen. Lodewijk lijkt zelf weinig problemen met het hofleven van zijn vrouw te hebben gehad, hij gaf in ieder geval grote bedragen uit om zijn paleizen te verbouwen en te verfraaien.

Het huwelijk van Lodewijk en Eleonora bleef jaren kinderloos. De vooraanstaande geestelijke Bernard van Clairvaux overtuigde haar dat haar levenswijze en haar verkeerde invloed op de koning daar de oorzaak van was. Eleonora nam dit advies ter harte en het paar kreeg in 1145 een dochter.

Kruistocht
Ook Lodewijk had in 1144 zijn moment van inkeer gehad toen zijn troepen in een oorlog met een van zijn vazallen meer dan duizend onschuldige burgers in een kerk hadden verbrand. In 1145 kondigde hij aan om als boetedoening op kruistocht te gaan. Eleonora stond erop dat zij als zelfstandige hertog van Aquitanië deel zou nemen aan de kruistocht, en persoonlijk haar eigen troepen zou aanvoeren. Lodewijk en Eleonora sloten zich aan bij de Tweede Kruistocht.

De heenreis verliep op grootse wijze met bezoeken aan koning Géza II van Hongarije en keizer Manuel I Komnenos. Militair was de kruistocht echter een mislukking. In Klein-Azië werd het leger van Lodewijk verslagen in een hinderlaag, waarbij Lodewijk alleen maar aan de dood kon ontsnappen doordat hij als een gewone ridder was gekleed en niet herkenbaar was als de koning. Een van de oorzaken van de nederlaag was dat de Aquitaanse voorhoede onder bevel van Eleonora te snel vooruit was getrokken waardoor de hoofdmacht kwetsbaar werd.

Aangekomen in Antiochië kwamen Eleonora en Lodewijk lijnrecht tegenover elkaar te staan. Eleonora was overgelukkig om haar jonge oom Raymond van Antiochië weer te zien, die een jeugdkameraad was. Eleonora en Raymond brachten alle tijd samen door. Eleonora probeerde de andere kruisvaarders te overtuigen om Raymond te steunen door enkele steden in de omgeving van Antiochië te veroveren. Lodewijk wilde echter verder trekken naar het Heilige Land. Uiteindelijk zette Lodewijk zijn zin door en hij was genoodzaakt om Eleonora in gevangenschap mee te voeren.

In Jeruzalem wilde het leger van de kruistocht de stad Damascus veroveren. De gevestigde christelijke ridders waren tegenstanders van dat plan omdat ze altijd in vrede met Damascus hadden geleefd, en omdat er andere islamitische staten waren die wel een bedreiging vormden. Eleonora koos positie tegen het plan om Damascus aan te vallen en werd opnieuw door Lodewijk gevangengezet. Lodewijk nam deel aan de overbodige en uiteindelijk volledig mislukte expeditie naar Damascus, en besloot daarna om snel terug te keren naar Frankrijk. Lodewijk en Eleonora konden elkaar niet verdragen en reisden op verschillende schepen terug. De Franse schepen werden aangevallen door een Byzantijnse vloot en daarna door een storm uiteengeslagen en raakten elkaar kwijt. Lodewijk en Eleonora waren al voor dood opgegeven toen ze apart van elkaar in Zuid-Italië aankwamen.

Echtscheiding
Er is een verhaal dat Lodewijk en Eleonora op de terugweg uit Italië in Tusculum (Latium) de paus bezochten en toestemming vroegen om te mogen scheiden. De paus verbood de scheiding en gaf het echtpaar toen het avond werd de beschikking over één kamer met één bed. Zo zou de tweede dochter van Lodewijk en Eleonora zijn verwekt.

Het is niet bekend of dit verhaal op waarheid berust. Wel is bekend dat Lodewijk en Eleonora na de kruistocht nog een dochter kregen maar dat hun huwelijk helemaal was mislukt. Suger verzette zich uit alle macht tegen de scheiding maar toen die in 1151 eenmaal was overleden, konden Lodewijk en Eleonora op 11 maart 1152 scheiden. Eleonora reisde met een klein gevolg naar haar eigen hoofdstad Poitiers. Onderweg ontsnapte ze aan ontvoeringspogingen door Theobald V van Blois en Godfried II van Maine, die haar wilden schaken om haar tot een huwelijk te dwingen.

Eleonora begreep dat ze opnieuw de meest begeerde bruid van Europa was, en dat ze kwetsbaar zou zijn zolang ze niet trouwde. Ze besloot daarom om snel te trouwen en deed een huwelijksvoorstel aan de machtigste vrijgezel die ze kende: Hendrik, hertog van Normandië en graaf van Anjou, met een claim op de Engelse troon. Hendrik was twaalf jaar jonger maar dat was voor geen van beiden een bezwaar want hij stemde direct toe om haar man te worden.

Koningin van Engeland
Eleonora en Hendrik trouwden op 18 mei 1152 te Bordeaux. Omdat ze nauwelijks tijd hadden om de plechtigheid voor te bereiden was het een eenvoudig huwelijk, niet passend bij hun status. Met de beschikking over de rijkdom van Aquitanië kon Hendrik vervolgens een beslissing in de Engelse burgeroorlog forceren en Eleonora werd op 19 december 1154 te Canterbury (Engeland) tot koningin van Engeland gekroond.

Hendrik en Eleonora hadden een stormachtig huwelijk. Naast een groot aantal kinderen hadden ze ook heftige conflicten. In 1167 verliet Eleonora Hendrik om weer in Poitiers te gaan wonen. Zij steunde in 1173 haar zoons Hendrik II van Maine en Richard I van Engeland om met hulp van haar ex-man Lodewijk in opstand te komen tegen Hendrik. Voor Eleonora was dit geen familieruzie maar een politieke kwestie waarin het ging over de bevordering van de positie van haar zoons (Hendrik wilde zijn macht niet met zijn zoons delen) en over de autonomie van Aquitanië. De opstand mislukte en Hendrik nam Eleonora gevangen en plaatste haar onder huisarrest in een kasteel in Engeland.

Hoewel ze vanaf 1167 vooral gescheiden van elkaar leefden maakte Eleonora Hendrik regelmatig verwijten over zijn minnaressen, of in ieder geval over de openlijke manier waarop ze aan zijn hof verbleven. Hendrik wilde scheiden van Eleonora maar zij zag daarin een poging om haar te dwingen om in een klooster te gaan leven, zodat Hendrik alle macht zou krijgen in Aquitanië. Eleonora heeft meerdere voorstellen van Hendrik voor een scheiding afgewezen. Na tien jaar gevangenschap en de dood van haar zoon Hendrik, kreeg Eleonora meer bewegingsvrijheid. Pas na de dood van Hendrik in 1189 werd ze door haar zoons volledig in vrijheid gesteld.

Regentes van Engeland
Richard Leeuwenhart was de belangrijkste erfgenaam van zijn vader. Kort nadat hij koning was geworden, vertrok hij om deel te nemen aan de Derde Kruistocht. Richard benoemde Eleonora tot zijn regentes. In die hoedanigheid kreeg ze eerst te maken met haar zoon Jan zonder Land die probeerde koning van Engeland te worden. Ook moest Eleonora de kwestie van Richards gevangenschap zien op te lossen: Richard had in het Heilige Land hertog Leopold V van Oostenrijk beledigd. Toen Richard op weg naar huis probeerde om incognito door Oostenrijk te reizen werd hij herkend en door de hertog gevangengenomen. Eleonora reisde in 1192 naar Oostenrijk om de voorwaarden voor zijn vrijlating te bespreken. Terug in Engeland bracht zij het benodigde losgeld bijeen voor Richards vrijlating. En na de terugkeer van Richard bemiddelde ze een verzoening tussen Richard en Jan.

Laatste jaren en dood
In 1199 kreeg Eleonora het verzoek van Filips II van Frankrijk om een bruid te kiezen voor diens zoon Lodewijk, uit de dochters van Alfons VIII van Castilië, die met haar dochter Eleonora van Engeland (1162-1214) was getrouwd. Eleonora stemde toe en vertrok naar Castilië. Onderweg werd ze echter overvallen en gevangengenomen door een lokale edelman wiens familie een vete had met het huis Plantagenet. Eleonora onderhandelde zelf haar vrijlating en vervolgde haar reis naar Spanje. Daar koos ze haar kleindochter Blanca van Castilië als de bruid voor Lodewijk. Terug in Frankrijk besloot de zieke en vermoeide Eleonora (inmiddels bijna tachtig jaar oud) haar intrek te nemen in de abdij van Fontevraud. In deze zelfde abdij waren haar man Hendrik en haar zoon Richard al begraven.

Tijdens de opstand van haar kleinzoon Arthur I van Bretagne in 1202 wilde ze naar Poitiers vluchten maar kwam niet verder dan Mirebeau. Daar zocht ze haar toevlucht in het kasteel en werd ze gedurende een paar weken door Arthur met een Frans leger belegerd voordat ze werd ontzet door haar zoon Jan. Eleonora keerde terug naar Fontevraud waar ze in 1204 overleed en naast Hendrik werd begraven.

Beeldvorming
Bovenstaand artikel probeert zich te beperken tot historisch bekende feiten. Daarnaast is er ontzettend veel over Eleonora geschreven en beweerd dat niet kan worden bevestigd, of dat regelrecht verzonnen lijkt. Dat heeft drie belangrijke oorzaken:

Eleonora was tijdens haar leven al een zeer omstreden figuur. Eigentijdse schrijvers aarzelden niet om haar veel beter of slechter voor te stellen dan ze was, al naar gelang de belangen van hun opdrachtgevers. Ook zochten middeleeuwse schrijvers naar een verklaring voor de in hun ogen onbegrijpelijke mislukking van de Tweede Kruistocht, en vonden die in de zondige aanwezigheid van Eleonora - waardoor Gods zegen voor de onderneming ontbrak.
Eleonora is door de eeuwen heen een dankbaar onderwerp geweest voor historici, of ze nu een moralistische, romantische, nationalistische, socialistische of feministische achtergrond hadden. En ieder heeft een beeld van haar geschilderd dat goed bij de eigen overtuiging paste.
Tot slot is Eleonora vanaf de negentiende eeuw een populaire figuur in historische romans en films, met alle verzinsels die daarbij hoorden.
Over Eleonora wordt onder ander beweerd dat ze:

tijdens haar jeugd een seksuele relatie met haar oom Raymond van Poitiers zou hebben gehad
van haar man Lodewijk VII zou hebben gezegd: "Wat moet ik met die man? Hij is meer een monnik dan een koning!".
aan het hof in Parijs grote bedragen verspilde en een groot aantal minnaars zou hebben gehad. Een daarvan zou Godfried V van Anjou zijn, de vader van haar latere echtgenoot Hendrik. En Godfried zou Hendrik voor Eleonora hebben gewaarschuwd.
een leger van vrouwen aanvoerde tijdens de kruistocht, wat de vrome ridders voortdurend in verleiding bracht
in Antiochië een seksuele relatie met haar oom Raymond van Poitiers zou hebben gehad, ongeacht of die eerder al had bestaan
tijdens haar verblijf in Antiochië Saladin heeft bezocht om de nacht met hem door te brengen
het kwade brein was in alle conflicten tussen Hendrik en hun zoons, en later tussen hun zoons onderling
een of meer minnaressen van Hendrik zou hebben vermoord / laten vermoorden
Tot slot staat ze in moderne fictie vaak in een slecht daglicht omdat ze na de terugkeer van "de held" Richard ervoor zorgde dat "de slechterik" Jan zijn terechte straf kon ontlopen, en dat ze ook daarna Jan is blijven steunen.

Kinderen
Eleonora kreeg uit haar twee huwelijken de volgende kinderen:

Bij Lodewijk VII:
Marie, gehuwd met Hendrik I van Champagne
Alice, gehuwd met Theobald V van Blois

Bij Hendrik II:
Willem, jong overleden
Hendrik de Jongere, graaf van Maine
Mathilde Plantagenet, gehuwd met Hendrik de Leeuw
Richard Leeuwenhart, koning van Engeland
Godfried, hertog van Bretagne
Eleonora, gehuwd met Alfons VIII van Castilië
Johanna, gehuwd met (1177) Willem II van Sicilië en met (1196) Raymond VI van Toulouse
Jan zonder Land, koning van Engeland na Richard 
van Aquitanië, Eleonora (I7182)
 
266 Eleonora van Castilië (ook Leonor of Eleanor genoemd) (1241 - Harby (Nottinghamshire), 28 november 1290) was als eerste echtgenote van de Engelse koning Eduard I Royal Consort van England.

Afkomst
Eleonora werd in Castilië als tweede kind van koning Ferdinand III en zijn tweede vrouw Johanna, de erfgename van het Franse graafschap Ponthieu geboren. Haar oudere broer Ferdinand werd in 1239/1240, haar jongere zus Luis in 1242/1243 geboren. Voor de eerste verjaardag van haar dood in 1291 waren er 49 kaarsendrager, waarbij elke kaars voor een levensjaar stond, zodat ze vermoedelijk in 1241 werd geboren.[1]

Huwelijk met de Engelse troonopvolger
Op 1 november 1254 werd Eleonora in het klooster Las Huelgas bij Burgos met de Engelse troonopvolger Lord Eduard in de echt verbonden.[2] Daarbij droeg haar halfbroer Alfons X aan zijn nieuwe zwager de oude Castiliaanse aanspraken op het aan de Engelse koningen toebehorende Gascogne. Nog in 1253 was het wegens deze aanspraken tot een conflict tussen Engeland en Castilië in de Zuidwestfranse regio gekomen. Het huwelijk tussen de Castiliaanse prinses en de Engelse troonopvolger was tijdens de daaropvolgende vredesonderhandelingen overeengekomen geworden. Eind november 1254 reisde Eleonora met haar echtgenoot eerst naar Gascogne, waar deze tot de volgende zomer als stadhouder van zijn vader zou verblijven. In oktober 1255 trok het paar tenslotte naar Engeland.

Rol in de Tweede Baronnenoorlog
Als het in 1258 tot een oorlog tussen haar schoonvader Hendrik III van Engeland en een adellijke oppositie kwam, ondersteunde Eleonora haar echtgenoot, die partij voor zijn uit Frankrijk stammende oom, uit het Huis Lusignan, koos. Deze waren wegens hun invloed en hun privileges gehaat bij de Engelse baronnen en moesten in juli 1258 Engeland verlaten. Nadat de adellijke oppositie de macht in Engeland had gegrepen, begeleidde Eleonora haar man, die zich van 1260 tot 1263 voornamelijk in Frankrijk en Gascogne ophield. Pas in februari 1263 keerden ze met huurlingen, die met Eleonora's middelen in Ponthieu waren aangeworven geworden, naar Engeland terug, om koning Hendrik te ondersteunen. Tijdens de onlusten van 1263 en de daarop volgende openlijke Tweede Baronnenoorlog tegen de koning bleef Eleonore overwegend in Windsor Castle. Na de slag bij Lewes in juni 1264, in dewelke zich Simon de Montfort, de leider van de adellijke oppositie, opnieuw de macht vechtend had verkregen, bleef ze in het gevolg van de verregaand van zijn macht beroofde koning Hendrik, terwijl haar in de handen van de baronnen bevindende echtgenoot in andere burchten werd vastgehouden. Montfort vreesde ervoor dat Eleonora opnieuw huurlingen uit Castilië of Frankrijk zou aanwerven en liet ze derhalve bewaken. Na de overwinning van de koninklijke partij in de slag bij Evesham in augustus 1265, in dewelke Montfort werd gedood, verzekerde ze Zich op kosten van de onteigende rebellen van talrijke landerijen. Daarmee schiep ze de grondslag voor haar eigen grondbezit, die ze later noch wezenlijk zou uitbreiden.

Kruistocht naar Palestina
In augustus 1270 begeleidde ze Eduard bij diens Kruistocht naar het Heilige Land. Daar werd Eduard in juni 1272 door een Assassijn met een vergiftigde dolk verwond en kon slechts door de ingreep van een chirurg worden gered, die hem het vergiftigde van de arm sneed. Volgens de legende zou Eleonora het gif uit de wonde hebben gezogen, wat echter pas na haar dood door een Italiaanse Dominicaan wordt vermeld. In Engeland werd dit voor het eerst in 1586 vermeld. Een contemporaine kroniekschrijver van de Kruistocht bericht daarentegen, dat de vertwijfelde Eleonara voor de operatie van het bed van haar man moest worden weggevoerd.

Royal Consort van Engeland
Noch terwijl ze in Palestina waren, stierf koning Hendrik in november 1272. Haar man erfde daarmee de troon, doch na hun terugreis uit Palestina bezochten Eduard en Eleonora allereerst Frankrijk en Gascogne, eer ze in augustus 1274 naar Engeland terugkeerde. Op 19 augustus werd ze tezamen met haar man in Westminster Abbey gekroond. Vanaf 1275 breidde ze met de steun van de koning haar grondbezit uit, doordat ze zich voor de schulden, die talrijke ridders en baronnen bij Joodse geldschieters hadden, borg stelden. In ruil daarvoor kreeg ze de als onderpand dienende landerijen. Op deze manier verwierf ze reeds tot in 1281 een groot grondbezit, hetwelke ze in de volgende jaren ook door de directe aankoop van goederen van bezitters met schulden uitbreidde. Haar landhonger en de woekerrentes, die ze van de bij haar schulden hebbende ridders verlangde en die tenslotte tot de overdracht van hun landerijen leidde, waren alras berucht en onderwerp van talrijke geruchten en spotverzen.[3] In 1283 waarschuwde aartsbisschop Pecham de koningin, dat haar handelwijze een schandaal kon veroorzaken, en in 1286 wees hij haar op de openlijke verontwaardiging over haar gierigheid en op de talrijke geruchten, die over haar de ronde deden. Bij haar overlijden had zij uit haar grondbezit een jaarlijks inkomsten van meer dan £ 2500, wat tot dusver voor een Engelse koningin ongezien was. De koning wou na haar dood tegen beschuldigen tegen zijn overleden vrouw optreden, daar hij ze voor onwaar hield, maar moest daarbij vaststellen, hoe meedogenloos Eleonora's ambtenaren tegenover haar pachters en schuldenaren waren en hoe gewetenloos zijzelf tegen tegenstanders had opgetreden.

Hoewel het huwelijk voor de troonopvolger vanuit diplomatiek oogpunt voordelig was geweest, was het huwelijk van begin af aan onpopulair geweest, daar veelvoudig werd gevreesd, dat, net zoals bij Eduards moeder Eleonora van de Provence en de Lusignan-halfbroers van koning Hendrik III talrijke buitenlandse verwanten en gunstelingen met de Castiliaanse prinses naar Engeland zouden komen. Ze zou inderdaad voor meerdere van haar verwanten huwelijken met Engelse partners arrangeren, maar ging daarbij zo discreet te werk, dat ze hierop geen openlijke kritiek kreeg. Haar bevoorrechting van Castiliaanse kooplieden zorgde daartegen voor ontstemming onder de kooplieden uit Southampton. De koningin zelf stond bekend als zeer gecultiveerd. Ze steunde Engelse dichters, maar ook de hen onderwijzende universiteiten. Ze stichtte meerdere kloosters van Dominicanen, dit en haar handelsbetrekkingen met joodse geldleners leidden tot een toenemende afwijzende houding van de Engelse bisschoppen en de monastieke ordes. Haar man achtte haar, maar stond haar geen directe politieke invloed toe. Daar hij omwille van zijn talrijke oorlogen erg in de schulden stak, dwong hij haar een deel van haar vermogen af. Haar poging, de betrekkingen tussen haar thuisland Castilië en Engeland te verbeteren, werden door haar broer Alfons X niet afdoende ondersteund. Na de dood van haar moeder erfde ze in 1279 het Franse Ponthieu, dat ze door vertegenwoordigers liet besturen. Haar politieke invloed bleef over het algemeen genomen onbeduidend.

Toen ze in 1287 samen met haar man opnieuw Gascogne bezocht, werd ze door een koorts gegrepen, die vermoedelijk ook tot haar dood drie dagen later zou leiden. Ze stierf in het huis van Richard de Weston in Harby in Nottinghamshire.[4] Haar lijk werd vervolgens in Lincoln gebalsemd en naar Westminster overgebracht, waar het tijdens een pompeuze begrafenisplechtigheid op 17 december in Westminster Abbey werd bijgezet. Haar ingewanden werden in de kathedraal van Lincoln en haar hart in de Dominicanenkerk in Londen bijgezet. In Westminster Abbey is haar door William Torel vervaardigde bronzen grafmonument bewaard gebleven.

Nawerking
Eduard liet langs de weg, die haar lijkstoet van Lincoln naar Westminster aflegde, twaalf monumentale hoogkruisen, de zogenaamde Eleanorakruisen opstellen, waarvan de kruisen in Geddington, Hardingstone en Waltham zijn bewaard gebleven.

Bij leven was Eleonora wegens haar buitenlandse afkomst, haar landverwerving, haar woekerrentes en zelfs wegens haar goede verhouding met haar echtgenoot bij grote delen van de bevolking omstreden, al was ze niet ongeliefd. In de meer dan 100 jaar na haar dood geschreven kroniek Historia Anglicana wordt ze daarentegen door Thomas Walsingham positief voorgesteld. Dit leidde ertoe, dat ze in de eeuwen na haar dood meer aanzien genoot dan tijdens haar leven.

Familie en kinderen
Ze was een trouwe echtgenote van haar man, met wie ze in totaal 16 kinderen[5] had, waaronder:

een doodgeboren dochter (mei 1255 in Bordeaux)
Catharina (17 juni 1264 - 5 september 1264), begraven in Westminster Abbey.
Johanna (januari 1265 - voor 7 september 1265), begraven in Westminster Abbey
Jan (13 juli 1266 - 3 augustus 1271 in Wallingfort) stond onder het toezicht van zijn oudoom Richard, Earl of Cornwall, begraven in Westminster Abbey
Hendrik (voor 6 mei 1268 - 16 oktober 1274)
Eleonora (18 juni 1269 - 12 oktober 1297 of 29 augustus 1298); ? graaf Hendrik III van Bar
dochter (mei 1271 in Palestina - voor september 1271)
Johanna van Akko (1272 - 7 april 1307); ? I. Gilbert de Clare, 6e Earl of Hertford en ? II. Ralph Morthemer, 1e Baron Monthermer
Alphonso, Earl of Chester (24 november 1273 - 19 augustus 1284), begraven in Westminster Abbey
Margaretha (15 maart 1275 - na 1333); ? Jan II van Brabant.
Berengaria (1 mei 1276 - voor 27 juni 1278), begraven in Westminster Abbey.
dochter, kort na de geboorte in januari 1278 gestorven.
Maria (maart 1278 - ca. 1332), non in Amesbury Abbey, Wiltshire
Elisabeth van Rhuddlan (augustus 1281 in Rhuddlan - 5 mei 1316); ? I. Jan I, graaf van Holland en ? II. Humphrey de Bohun, 4e Earl of Hereford, 3e Earl of Essex.
Eduard van Caernarvon (Eduard II) (25 april 1284 in Caernarvon - 21 september 1327); ? Isabella van Frankrijk

Zoals in de middeleeuwen onder de hoge adel vaak gebruikelijk was, bekommerden zij en haar man zich weinig om de opvoeding van hun kinderen. Haar dochter Johanna was bijvoorbeeld grotendeels bij haar grootmoeder in Ponthieu opgegroeid, en toen haar zoon Hendrik in Guildford op sterven lag, deden zijn ouders niet de moeite uit Londen af te komen om hem noch eenmaal te zien. Bij haar dood waren van haar kinderen noch een zoon en vijf dochters in leven. Het was pas negen jaar na haar dood dat haar man in 1299 hertrouwde met Margaretha van Frankrijk, hetgeen in die tijd redelijk ongebruikelijk was (men hertrouwde vaak nog geen jaar na de dood van een echtgenote). 
van Castilië, Eleonora (I7176)
 
267 Eleonora van Engeland (kasteel Woodstock (Oxford) 8 juni 1318 – Deventer, 22 april 1355) ook bekend als Alianora van Woodstock, was het derde kind en oudste dochter van koning Eduard II van Engeland en Isabella van Frankrijk. Ze was een jongere zus van Eduard III van Engeland en was de tweede echtgenote van graaf, later hertog, Reinoud II van Gelre. Als hertoginweduwe was ze regentes voor haar minderjarige zoon Reinoud III van Gelre.

Levensloop[bewerken]
Ze werd geboren op kasteel Woodstock in Oxfordshire en vernoemd naar haar grootmoeder, Eleanora van Castilië. Voor haar doop werd 333 pond uitgegeven door haar vader. In haar jeugdjaren die ze in Essex doorbracht verkeerde Engeland in een diepe crisis en was getroffen door hongersnood.

In 1324 werd ze onder voogdij gebracht bij haar nicht Eleanor de Clare, met wie haar vader een relatie zou hebben, en daarna onder voogdij van Ralph de Mothermer en Isabella Hastings, samen met haar zus Joan van de Toren in Pleshey. In 1325 verliet haar moeder het land en vertrok naar Frankrijk. In 1327 werd haar vader vermoord. Vanaf 1328 verbleef ze aan het Londense hof van haar broer Eduard III die begin dat jaar gehuwd was met Filippina van Henegouwen onder wier hoede Eleonora kwam.

Huwelijksonderhandelingen[bewerken]
In 1325 waren er onderhandelingen tussen Engeland en Castilië om de zesjarige Eleanora uit te huwelijken aan Alfons XI van Castilië, de latere koning van Castilië en León. Haar vader probeerde een dubbelhuwelijk te arrangeren, haar broertje Edward zou tegelijkertijd huwen met een Castiliaanse prinses. De onderhandelingen werden vroegtijdig afgebroken. Haar broer koning Eduard III onderhandelde in 1329/1330 over een huwelijk met een Franse dauphin en met de infante van Aragón.

Uit alle mislukte pogingen blijkt dat voor Eleonora een huwelijkskandidaat met koninklijk bloed werd gezocht, waarvan er een zelfs koning werd. Daarom is het opvallend dat de koningsdochter uiteindelijk huwde met iemand met een lage grafelijk rang, die zelfs niet tot de rijksstand behoorde. Eduard III had met Reinald II onderhandelingen gevoerd over een verbond in verband met de Engels-Franse conflicten, maar daarvoor was een huwelijk met zijn zuster geen inzet geweest. Temeer daar Eleonora geen bruidsschat meekreeg, moet het initiatief van Reinald II gekomen zijn. Mogelijk heeft Willem III van Holland, schoonvader van de Engelse koning, die belang had bij een Engels-Gelres verbond, bemiddeld, of zelfs geheel eigenmachtig het huwelijksproject bevorderd.

Huwelijk met graaf, vanaf 1339 hertog Reinoud II van Gelre
Op 24 oktober 1331 (voor Engeland mei 1332) huwde Eleanora in Nijmegen met Graaf Reinoud II van Gelre, bijgenaamd de Rode of de Zwarte, uit het huis Wassenberg, Hij was een weduwnaar met vier onvolwassen dochters en veel schulden.[4] Bij zijn onverwachte dood in 1343 waren zijn schulden nog verder opgelopen door zijn verbond met de Engelse koning en de hoge kosten van zijn hofhouding na zijn verheffing tot hertog. Ondanks zijn verdiensten hadden met name de steden kritiek op hem. Reinald zou tijdens een viering van de heilige mis overleden zijn doordat hij van zijn stoel viel en zijn nek brak. Dat hij uitgerekend tijdens een godsdienstoefening overleed zag men als een straf van God wat hem de bijnaam de Zwarte opleverde, wat schuld aan dood en onheil impliceert. Volgens de overlevering had hij de bijnaam de Rode vanwege zijn rode haar.

Van de huwelijksvoltrekking werd op 24 oktober 1331 een notariële verklaring opgemaakt is. Voorafgaand aan het huwelijk waren op 20 oktober 1331 de bepalingen in oorkonden vastgelegd. In de veertiende eeuw was door de bemoeienis van de steden een huwelijk geen privé-aangelegenheid meer voor de dynastie, maar een publieke zaak geworden. Voor de huwelijksovereenkomst tussen Reinoud en Eleonora stelden zich naast 71 ridders veertien steden borg voor de handhaving van de bepalingen.

Toen Eleonora vanaf Sandwich de overtocht maakte naar de Lage landen, bestond haar bruidsschat uit een trouwjurk van Spaanse makelij, met daarbij handschoenen, schoenen, hoofdtooi, een bed en diverse dure goederen. Ze werd goed ontvangen in Gelre en ze schonk Reinoud twee zonen:

Reinoud III van Gelre (1333-1371)
Eduard van Gelre(1336-1371)
Reinoud II en Eleonora leken een goed huwelijk te hebben, maar tussen 1340-1343 werden door een aantal vertrouwelingen van Reinoud beweerd dat zijn vrouw symptonen van melaatsheid vertoonde. Reinoud II nam deze geruchten die op niks leken gebaseerd serieus aan en verstootte zijn vrouw. Zij verbleef op het kasteel Rosendael met haar twee zonen, maar kon niet leven met haar verbanning van het hof van Nijmegen. Ze besloot op zekere dag met haar twee zonen aan haar handen, helemaal naar het Valkhof in Nijmegen te lopen waar Reinoud met zijn hofraad vergaderde. Daar liep ze de zaal in en wierp haar jurk van zich af en liet zien dat ze geen lepra onder de leden had[9]. Ze sprak ook de woorden dat het huis Wassenberg een voortijdig einde zou hebben

Regentes (1343-1344)
Sinds haar scheiding resideerde Eleonora op de Veluwe waar ze een zelfstandige hofhouding voerde en waar ze een kring van getrouwen verzameld had. Intussen had zich rond het Gelderse Hof rond Johan Moliart, de kanselier en belangrijkste raadsheer van Reinald en spil van het centrale bestuur van Gelre, de Franse partij gevormd. Deze partij bereidde zich voor om over te lopen naar de zijde van Filips van Valois van Frankrijk. Vermoedelijk met instemming van Reinald II die altijd bekend had gestaan als een partijganger van koning Edward III van Engeland, maar onder regie van Johan Moliart in 1343 al contact had gehad met de Franse koning.

Na het overlijden van Reinald II op 12 oktober 1343 nam Eleonora de voogdij over hun tienjarige zoon Reinald III op zich. Vanaf die tijd voerde zij het bewind over het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen en controleerde ze de financiën. Eleonora en haar zoon werden omringd door een aantal edelen en ministerialen uit de ridderschap, die haar in het bestuur ter zijde stond.

Als regentes had Eleonora twee familieleden van de minderjarige hertog naast zich te dulden, Dirk van Valkenburg, heer van Monchau, Valkenburg en Voorne, burggraaf van Zeeland, en achterneef van Reinald III, en diens oom Johan van Valkenburg, heer van Born en Sittard. Dirk van Valkenburg had de Nijmeegse burcht ingenomen en had grote invloed op het bestuur. Hij voerde de titel overste berechter. Zijn oom Johan bekleedde de functie van overste rentmeester, wat een belangrijk ambt was. Bovendien had hij zitting in de hertogelijke raad. Het was met Johan van Valkenburg dat Reinald III op 12 maart 1344 voor het eerst in een oorkonde voorkomt. Vanaf 20 september 1344 vaardigde Reinald III samen met zijn moeder Eleonora oorkonden uit, waarbij hij over een eigen zegel beschikte. Het op eigen naam handelen door de jonge hertog was mogelijk op aandringen van een deel van de ridderschap. De ridderschap was verdeeld wat samenging met de conflicten tussen Reinald en zijn jongere broer Eduard.

Tijdens haar (korte) regeringsperiode had Eleonora slechts twee munthuizen waar zij haar eigen munten liet slaan, een in Harderwijk en de ander in Geldern. Voor het Geldernse munthuis waren de munten van Eleonora de laatste emissie. Haar echtgenoot had munthuizen in Arnhem, Harderwijk en Elburg, in Nijmegen, in Geldern en Roermond. 
van Engeland, Eleonora (I7153)
 
268 Elias Trip (1570-1636), groothandelaar in geschut, ijzer en koper, bewindhebber V.O.C. Hij trouwde in 1592 met Maria de Geer (1574-1609) uit Luik en in 1611 met Alijdt Adriaensdr (1589-1656) uit Dordrecht. Vervolgens vestigde hij rond 1615 zich in Amsterdam toen hij werd benoemd als bewindhebber van de Vereenigde Oostindische Compagnie. Zijn achterneef Pieter Trip (1579-1655), getrouwd met de weduwe Christina de Graeff (1601-1679), was zijn belangrijkste compagnon. Over de kinderen uit zijn eerste huwelijk valt niet veel te melden, maar de dochters uit zijn tweede huwelijk trouwden allen met een lid van de familie Coymans

TRIP (Elias), geboren te Bommel, vestigde zich te Amsterdam, en was wegens Dordrecht bewindhebber der O.I. Comp. ter kamer van Amsterdam, waar hij in 1635 overleed. Hij trad in tweeden echt met Alella Adriaansz, dochter van Adriaan Jansz., burgemeester te Dordrecht. - Bij een ander van dien naam nam Maria de Medicis in 1638, tijdens haar verblijf te Amsterdam, haar intrek.

TRIP (Elias), geb. omstreeks 1570 te Bommel, overl. waarschijnlijk in het laatst van 1635, oudste zoon van Jacob Trip, den oudst bekenden stamvader der Trippen in de Noordelijke Nederlanden. Hij huwde, naar men mag aannemen, in 1594 te Luik met Maria de Geer, overl. 1605, dochter van Louis de Geer en Maria dela Falle, halfzuster van den bekenden Lodewijk de Geer (dit dl. kol. 275). Hij hertrouwde 8 Mei 1611 met Aeltken of Alitea Adriaens, overl. 1656, dochter van Adriaen Janszoon, die o.a. in 1605-06 burgemeester was te Dordrecht. Tot aan zijn dood was hij wegens Dordrecht bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie ter kamer van Amsterdam. In 1617 verplaatste hij zich van Dordrecht naar Amsterdam en dreef een uitgebreiden handel o.a. in wapenen en engelsch geschut, ook in gemeenschap met de Geer, met wien hij een in Holland aangeworven regiment voetvolk voor Venetië wapende. Toen de Geer in 1628 zich metterwoon in Zweden vestigde, zette Elias zijn handelsbetrekkingen met hem voort, evenals met de Kroon van Zweden in ruw koper.
Zijn zoons waren Adriaen (1) en Jacobus (2), vgl. die artikelen. 
Trip, Elias (I9539)
 
269 Emigranten
Bron: EmigrantenSoort registratie: Emigranten inschrijving(Akte)datum: 23-11-1856
Bijzonderheden: Datum is geboortedatum betrokkene. Op 15 mei 1893 vertrokken van OOSTDONGERADEEL naar USA-UNIDENTIFIED REGION.
Vermeld HENDRIK MEINDERTS de VRIES (arbeider) geboren 23-11-1856, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: husband,married
Vermeld DIEUWKE JANS ELZINGA (geen) geboren 11-03-1855, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: wife,married
Vermeld JAN HENDRIKS de VRIES geboren 23-08-1881, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: son,unmarried/single
Vermeld MEINDERT HENDRIKS de VRIES geboren 13-10-1883, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: son,unmarried/single
Vermeld MELLE HENDRIKS de VRIES geboren 06-05-1891, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: son,unmarried/single
Vermeld DOUTJE HENDRIKS de VRIES geboren 28-02-1880, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: daughter,unmarried/single
Vermeld TRIJNTJE HENDRIKS de VRIES geboren 06-05-1889, wonende te Paesens
Diversen: Relatie: daughter,unmarried/single
Bronvermelding
Emigranten, archiefnummer 1732, Emigranten - Tresoar, inventarisnummer NN_02, aktenummer 447 Periode: 1850 
de Vries, Hendrik (I9922)
 
270 Ermentrudis van Orléans (ca. 830 - abdij van Hasnon, 6 oktober 869) was een dochter van Odo van Orléans en Engeltrude van Parijs, dochter van Leuthard I van Parijs en Grimhilde.

Zij trouwde op 13 december 842 te Quierzy op 12-jarige leeftijd met de toen 19-jarige Karel de Kale. Nadat haar broer Willem in 866 in conflict met Karel was gedood, verliet zij Karel en trok zich terug in de abdij van Hasnon. Zij was beroemd om haar borduurwerk. Ze ligt begraven in de Kathedraal van Saint-Denis 
van Orléans, Ermentrudis (I7090)
 
271 Ethelred II de Onberadene (Oudengels: Æþelred) (ca. 968 - Londen, 23 april 1016) was van 978 tot 1013 en van 1014 tot 1016 koning van Engeland.

Volgens de geschiedschrijver William van Malmesbury ontlastte Ethelred zich als baby in de doopvont. Naar aanleiding hiervan voorspelde St.-Dunstan dat de Engelse monarchie onder Ethelreds bewind zou worden omvergeworpen.

Na de dood van zijn vader Edgar van Engeland in 975 wilde een belangrijke fractie Ethelred tot koning kronen hoewel zijn halfbroer Edward weliswaar ouder was, maar was geboren uit een moeder van nederige afkomst. Bovendien had die last van driftbuien die hem minder geschikt maakten als koning. Toch werd Edward gekroond. Edward werd in 978 vermoord door hovelingen van Ethelred toen hij op bezoek was bij Ethelred en diens moeder in Corfe Castle. De opvolging door Ethelred was daardoor omstreden. Hij werd gekroond in Kingston upon Thames. De hal waar de Witenagemot ter gelegenheid van de kroning bijeen kwam, stortte in en Ethelred verloor daardoor aan het begin van zijn regering direct een aantal belangrijke raadgevers. Zijn bijnaam unræd, wat zonder raad betekent, zou daarnaar kunnen verwijzen. Het is tevens een woordspeling op zijn naam, die goed geadviseerd betekent. De bijnaam wordt overigens pas rond 1180 voor het eerst vermeld, dus hij zegt weinig over Ethelreds karakter.

Tot 980 hadden de Denen Engeland gemeden maar daarna hervatten ze hun plundertochten. Ethelred kwam in 986 in conflict met Aelfric van Mercia. Ethelred belegerde Rochester (Engeland) en verwoestte de omgeving, en Aelfric werd uiteindelijk verbannen. In deze tijd was er in Engeland een grote veesterfte door een ziekte. In 991 ontstond een conflict tussen Engeland en Normandië omdat de Denen daar onderdak kregen. Dit conflict werd opgelost door een vredesverdrag in Rouen. De Denen versloegen in datzelfde jaar een lokaal Engels leger in de slag bij Maldon (Essex). Een Deense inval in 994 eindigde met een onbesliste veldslag bij Londen. Daarna werd een verdrag gesloten waarbij de Denen voor 22.000 pond werden afgekocht. De Denen voerden in de periode 997-999 voortdurende aanvallen langs de zuidkust van Engeland en Wales uit. In 1000 vertrokken de Denen naar Normandië en Ethelred gebruikte de rust om een campagne tegen Strathclyde te voeren. In 1001 keerden de Denen weer terug. Hierna was Ethelred vrijwel voortdurend met de Denen in conflict:

1002: de Denen werden afgekocht voor het bedrag van 24.000 pond. Op 13 november, de dag van St.-Bricius (St. Brice's Day), gaf Ethelred uit angst voor een aanslag opdracht om alle Denen in Engeland te doden. De zuster van de Deense koning Sven Gaffelbaard zou een van de slachtoffers zijn.
1004: invasie van Sven in East Anglia maar hij moest zich terugtrekken na zware gevechten met lokale troepen
1007: Deense aanvallen werden voor twee jaar afgekocht voor 36.000 pond. Ethelred gebruikte deze periode van rust om een eigen vloot te bouwen maar die werd vooral door lokale machthebbers misbruikt voor piraterij.
1009: grote inval van een Deens leger
1012: na drie jaar van gevechten en plundering werd het Deense leger afgekocht voor 48.000 pond. De plunderingen en de hoge belastingen om de Denen af te kopen ruïneerden de economie van Engeland
1013: Ethelred ging in ballingschap nadat de Denen onder Sven Engeland hadden veroverd
1014: na de dood van Sven brak een opstand uit in Engeland. Ethelred werd weer koning maar moest daarvoor aan zijn edelen beloven om zijn beleid volgens hun wensen te veranderen.
Ethelred overleed te Londen en werd daar begraven in St Paul's Cathedral (Londen). Hij werd opgevolgd door zijn zoon Edmund II.

Ethelred trouwde in zijn eerste huwelijk met Aelfgiva (ca. 975 - 996). Haar ouders zijn onbekend. Ethelred en Aelfgiva kregen de volgende kinderen:

Aethelstan (ca. 986 - na 25 juni 1014), kroonprins, gesneuveld tegen de Denen voor het overlijden van zijn vader.
Egbert (ovl. 1005)
Edmund II van Engeland
Eadred (ovl. 1012)
Eadwig (ovl. 1017), probeerde koning te worden na het overlijden van zijn broer Edmund maar moest zich onderwerpen aan Knoet de Grote. Werd in 1017 in opdracht van Knoet gedood, samen met een aantal Angelsaksische edelen. Begraven in de abdij van Tavistock (Devon).
Eadgyhth (ovl. na 11 november 1021), trouwde in haar eerste huwelijk met Eadric, ealdorman van Mercia. Die koos uiteindelijk de kant van Knoet en werd door hem bevestigd in Mercia, maar in opdracht van Knoet gedood op kerst 1017. In haar tweede huwelijk trouwde Eadgyth met Thorkell de Lange, zoon van de onderkoning van Skåne, die sneuvelde in 1039.
De volgende kinderen kunnen zowel van Aelfgiva als van een of meer onbekende (bij)vrouwen zijn:

Eadgar (ovl. 1012/1015)
Aelgifu, trouwde 1009/1016 met Uthred, earl van Northumbria, als zijn derde vrouw
Wulfhild, trouwde met Ulfcytel, ealdorman van East Anglia
onbekende dochter, trouwde met een edelman Aethelstan die sneuvelde tijdens een veldslag bij Ringmer in 1010
onbekende dochter (ovl. na 1051), abdis van Wherwell
Ethelred trouwde vervolgens met Emma van Normandië. Zij kregen de volgende kinderen:

Eduard de Belijder
Aelfred (na 1005 - Ely (Engeland), 5 februari 1036), werd door zijn moeder meegenomen tijdens haar vlucht naar Normandië in 1013. In 1036 keerde hij terug naar Engeland maar werd gevangengenomen door Godwin van Wessex. Die liet hem de ogen uitsteken en Aelfred overleed aan de verwondingen die hij hieraan overhield. Aelfred werd begraven in de kathedraal van Ely.
Godgifu (Goda) (ovl. voor 1049), werd door haar moeder meegenomen tijdens haar vlucht naar Normandië in 1013. Zij trouwde omstreeks 1025 met Drogo van Vexin en hertrouwde na diens dood in 1036 met Eustaas II van Boulogne. 
van Engeland, Ethelred II (I7216)
 
272 Evers, Hilye

Datum overlijden: 12-08-1723
Echtgeno(o)t(e) van: Driewes Claesen Stuirwolt

Kerkhof te Eenrum
Grafaanduiding: koor nr 2

Locatie graf
In de kerk

Grafschrift
ANNO 1723 DEN 12 AUGUSTI IS D. DEUCHTSAME HILYE EVERS HUISVROU VAN DRIEWES CLAESEN STUIRWOLT TOT EENDRUM OP DEN OVER IN DEN HEERE GERUST VERWACHTENDE EEN SALIGE OPSTANDING IN CHRISTO Ick heb adiu gesegt de werelt met haar lusten, mijn ziel beveel ick Godt het lichaam hier te rusten, totdat Godts het basuyn slaet menschen komt ten oordeel, om ook met al sijn volck te krigen heyl tot voordeel

Typografie
Latijns schrift met schreef
Letter verdiept, verheven

Zerk: hardsteen
Afmetingen zerk: (l x b) 200 x 90
Type graf: liggende steen
Datum inventarisatie: 14-03-2015

De zerken van de echtelieden liggen naast elkaar en hebben een zelfde opzet. Alleen de schilden zijn verschillend: bij de man springend hert komend uit bos, bij de vrouw drie lelies. 
Evers, Hilye (I8470)
 
273 Evert Jan Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren
Evert Jan Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, heer van Slochteren, Kolham, Foxham en Half Schildwolde (Slochteren, 4 februari 1875 - aldaar, 27 april 1952) was een Nederlands burgemeester. Hij was lid van de CHU.
Leven en werk

Van der Hoop, lid van de familie Van der Hoop, werd geboren op de Fraeylemaborg. Zijn vader, Tweede Kamerlid Abraham Johan Thomassen à Thuessink van der Hoop, had de borg met de heerlijkheid Slochteren geërfd in 1867 en voegde "Van Slochteren" toe aan de geslachtsnaam Thomassen à Thuessink van der Hoop. Na de dood van Abraham in 1882 erfde zoon Evert Jan de Fraeylemaborg en de heerlijkheden.

Hij studeerde vanaf 1895 rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 1904 op stellingen promoveerde. Vervolgens werd hij advocaat en procureur in Groningen. Hij was korte tijd lid van de gemeenteraad in Groningen. In 1907 werd hij gekozen tot lid van Provinciale Staten van Groningen voor de ARP. Later werd hij lid van de CHU. In 1911 promoveerde hij voor de tweede maal, nu aan de Vrije Universiteit Amsterdam, op het proefschrift De orde van erfopvolging tot den troon in Nederland. Van 1911 tot 1917 was hij lid van de gemeenteraad van Slochteren. In 1917 werd hij benoemd tot burgemeester van Sappemeer en in 1925 tot burgemeester van Slochteren.

In 1908 trouwde Van der Hoop met Catharina Cornelia Star Numan (1879-1965). Na hun huwelijksreis naar Nederlands-Indië vestigde het paar zich op de Fraeylemaborg. Als burgemeester van Sappemeer bewoonde hij van 1917 tot 1925 de borg Welgelegen, eigendom van de familie van zijn echtgenote. Toen hij vervolgens burgemeester werd van Slochteren (1925 - 1940), keerde het echtpaar terug naar de Fraeylemaborg. Zijn vrouw erfde Welgelegen in 1936 van haar broer, maar ze bleven in Slochteren wonen. Na hun overlijden werden de beide borgen door hun dochters, onder wie Louise Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, verkocht.

Als burgemeester van Slochteren opende hij in 1929 de Woldjerspoorweg van Slochteren naar de stad Groningen, waarvoor ook zijn voorganger Harm Broekema zich had ingespannen. Kort na zijn pensionering als burgemeester werd de lijn alweer gesloten. Tijdens zijn burgemeesterschap werden de tot de gemeente Slochteren behorende plaatsen aangesloten op het provinciale waterleidingnetwerk. Hij was president-curator van het Willem Lodewijk Gymnasium in Groningen en lid van het college van toezicht op het beheer van de kerkelijke goederen in de provincie Groningen. Hij was ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

Bibliografie
De orde van erfopvolging tot den troon in Nederland. Amsterdam, 1911 (proefschrift).
Het geslacht Thomassen à Thuessink. [Doesburg], 1930. 
Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, Evert Jan (I10633)
 
274 Ezzo (ook: Ehrenfried) (ca. 955 - Saalfeld/Saale, 21 maart 1034) was paltsgraaf van Lotharingen en de machtigste edelman van Duitsland. Hij is de stamvader van de Ezzonen.

Leven

de ruïne van de Tomburg
Ezzo volgde zijn vader Herman van Lotharingen op als paltsgraaf van Lotharingen en graaf van de Auelgau en de Bonngau. Hij woonde op de Tomburg, een kasteel boven op een vulkanische rots, in de omgeving van Rheinbach. Door zijn controle over de handel langs de Rijn verwierf hij grote rijkdom, en leefde hij voortdurend op gespannen voet met de bisschoppen van Keulen. Hij trouwde in het voorjaar van 991 met Mathilde (979 – Echtz, 4 november 1025), een zuster van koning Otto III.[1] Mathilde was van jongsafaan opgevoed in het Sticht Essen, vermoedelijk om daar later abdis te worden. Haar huwelijk met Ezzo was vermoedelijk een politiek huwelijk, om Ezzo's steun voor het koningschap van de minderjarige Otto te verzekeren. Mathildes bruidsschat omvatte grote bezittingen in Thüringen en Franken.

Na de dood van Otto III probeerde Ezzo om zijn zoon Liudolf tot koning te laten kiezen. Door de listige politiek van zijn tegenstanders lukte dat niet en werd Hendrik II in 1002 tot koning gekozen. Hendrik bepaalde dat Mathildes bruidsschat terugviel aan de keizer. Hierdoor begon een langdurige vete tussen Hendrik en Ezzo. In 1012 werd die beslecht doordat Ezzo Hendrik versloeg bij Odernheim. Er werd een regeling getroffen waardoor Ezzo grote bezittingen bij Duisburg, Saalfeld en Kaiserswerth verwierf.

In 1024 stichtten Ezzo en Mathilde de abdij van Brauweiler waar beiden na hun dood werden bijgezet. Toen Mathilde in 1025 overleed, was de kloosterkerk van Brauweiler nog in aanbouw, haar begrafenisdienst werd daarom in een tent gehouden. Ezzo zou zijn overleden aan een ziekte, waarmee hij door een minnares zou zijn besmet.

Familie en kinderen
Ezzo was zoon van paltsgraaf Herman van Lotharingen en diens vrouw Heilwig, dochter van Hucbold van Dillingen (graaf van Dillingen en Donauwörth) en Dietberg.[2] Mathilde was dochter van keizer Otto II en keizerin Theophanu. Ezzo en Mathilde kregen de volgende kinderen:

Richeza (rond 994–1063), huwde in 1013 met Mieszko II Lambert, koning van Polen (overleden 1034).
Liudolf (rond 998–1031).
Otto (rond 998–1047), paltsgraaf van Lotharingen tussen 1035–1045 en hertog van Zwaben tussen 1045 en 1047.
Herman (rond 995–1056), aartsbisschop van Keulen van 1036 tot 1056.
Adelheid, kanunnikes en abdis van de abdij van Nijvel. Overleden op 20 juni van een onbekend jaar, 1051 begraven te Brauweiler.
Theophanu, abdis (1039) van het Stift Essen, abdis van Gerresheim en provoost ven Rellinghausen.
Heylwig/Heilwig, abdis van Neuss.
Mathilde, abdis (1021) van Dietkirchen en Vilich.
Sophia/Sophie (ovl. voor 1031), abdis van het Mariaklooster in Mainz
Ida, non (1027) in het Mariaklooster in Mainz, abdis van de abdij van Gandersheim (1038), abdis van Maria im Kapitol in Keulen (1049). Overleden op 7 of 8 april 1060 begraven in de basiliek van Maria im Kapitol.
Ezzo had ten minste drie onwettige kinderen:

Hendrik, abt van de abdij van Gorze (1055), overleden 1 mei 1093
Wazela, getrouwd met Rutger I van Kleef
Ezzo, abt van Saalfeld (1063), overleden voor 1075
Het is opmerkelijk dat 8 kinderen van Ezzo abt of abdis werden, en dat bijna allemaal van oude en rijke kloosters die traditioneel sterke banden hadden met de Frankische en Duitse koningen. Dit onderstreept nog een keer de bijzondere machtspositie van Ezzo. 
van Lotharingen, Ezzo (I7963)
 
275 Familienaam bruid en haar vader ook vermeld als "de Goede Hoop" de Goedehoop, Johannes Jans (I362)
 
276 Familienaam bruid en haar vader ook vermeld als "de Goede Hoop" de Goedehoop, Trijntje Johannes (I361)
 
277 Fasti Ecclesiae Wagenburgensis
Lijste der Ledematen die in ’t Jaar 1703 gevonden zijn
Martje Waalkes (overleden) 
Waalkes, Martje (I3079)
 
278 Fasti Ecclesiae Wagenburgensis
Lijste der Ledematen van mij angenomen
Ao. 1703
Waalke Kornellis [en]
Martje Epkes, [beide] met attestatie van Mithuizen

Ledematen der bemeinte Jesu Christi van het Caspel Woldendorp
5 juni 1707 met attestatie overgekomen van Wagenborgen:
Waalke Cornelijs en Martien Epkes ehel.

Sept. 1715
De Ledemaaten van mij Wilh. Beckeringh Groninganus alhier gevonden, waaren de naavolgende:
Manspersonen
16 Waalke Cornellijs d. 25 Junij ejusd annï [1707] met att. van Wagenb. van Dnus Dronrijp
(vertr. met att. 3 sept. 1717)
Van de vrouwelijke sexe deese
17 Martjen Epkes met haar man boven n.16 met att. (gest. 12 jan. 1716[?])
1 sept. 1717
Waalke Cornellis met attestatie vertrocken naa Nieuwolda.

Ledematen van Nieuwolda 1713 - 1728
Bij mij angenomen de navolgende
Den 2 Septemb 1717
Waalke Kornellis met attest. van Woldendorp 
Cornelis, Waalke (I2961)
 
279 Floris I (ca. 1025 – Nederhemert, 28 juni 1061) was een Friese graaf (comes Fresonum) die van 1049 tot 1061 het bewind voerde over de gebieden die later bekend zouden worden als het graafschap Holland. Hij volgde zijn broer Dirk IV op na diens dood in 1049.

Geschiedenis
Floris zijn broer werd gedood door een leger van de bisschoppen van Utrecht, Metz en Luik. Graaf Dirk was kinderloos en zijn jongere broer was erfgenaam, maar moest aanvankelijk vluchten. Toen Floris eenmaal tot graaf was benoemd bleef de relatie met de keizer en de bisschoppen slecht. Floris raakte in conflict met de keizer over de tol op de Merwede (vermoedelijk bij Vlaardingen, dus stroomafwaarts van de huidige Merwede). Bovendien probeerde hij zijn bezit in het rivierenland uit te breiden en kwam daardoor in conflict met bisschop Willem van Cuijk. Regentes Agnes gaf in 1058 bisschop Willem van Cuijk van Utrecht, Hendrik II van Leuven, Wichard van Gelder, Anno II aartsbisschop van Keulen, Diederik bisschop van Luik en Egbert I van Meißen, de markgraaf van Friesland (Friesland en Groningen), opdracht om Floris tot de orde te roepen. De eerste echte slag werd in 1061 uitgevochten bij Oudheusden. Het Friese leger van Floris was zwaar in de minderheid en had daarom het slagveld met grote aantallen valkuilen voorbereid. Zo raakten zijn tegenstanders in grote verwarring en werd een groot aantal direct al buiten gevecht gesteld. Floris wist daarna de slag eenvoudig te winnen. De volgende slag vond op 28 juni 1061 plaats bij Nederhemert. Floris viel de troepen van Keulen, Brunswijk en Cuijk aan en wist ze snel te verjagen. De Friezen gingen vervolgens rusten in de schaduw van de bomen langs de Maas. Herman van Cuijk, burggraaf van Utrecht, hergroepeerde zijn troepen en overviel het nietsvermoedende leger. Floris werd samen met honderden van zijn mannen gedood.

Floris is oorspronkelijk begraven in de eerste abdij van Egmond. Hij ligt nu na opgraving in het nieuwe mausoleum in de in 1935 herstichte Abdij van Egmond - hoewel eraan wordt getwijfeld of het in 1935 gevonden skelet wel van Floris was.

Floris trouwde met Geertruida van Saksen. Zij was de dochter van Bernhard II, hertog van Saksen, en Eilika van Schweinfurt. Hun kinderen waren:

Dirk V van Holland (1054-1091)
Floris, jong overleden te Luik, waar hij mogelijk naartoe was gestuurd voor zijn opvoeding
Bertha van Holland (ca. 1058-1094), gehuwd met Filips I van Frankrijk
mogelijk Adelheid (1045-1085), gehuwd met Boudewijn I van Guînes 
van Holland, Floris I (I7068)
 
280 Floris II (1091 - 2 maart 1122)[1] bijgenaamd de Vette of de Dikke, was de eerste Friese graaf die zich naar het Graafschap Holland: graaf van Holland noemde ("Florentius comes de Hollant"). Hij was de zoon van Dirk V van Holland en Othilde.

Geschiedenis
Omstreeks 1108 trouwde Floris II met Geertruida van Saksen, dochter van Diederik II van Lotharingen, de hertog van Opper-Lotharingen en een halfzus van de Rooms-Duitse koning Lotharius III van Supplinburg. Geertruida veranderde haar naam waarschijnlijk bij haar huwelijk in Petronilla. Hiermee wilde ze vermoedelijk uiting geven aan haar verbondenheid met Petrus en de paus. Floris II beëindigde het conflict met bisschop Burchard van Utrecht, waarschijnlijk door hem in 1101 als leenheer te erkennen. In ruil daarvoor ontving hij van de bisschop het Rijnland (gouw) in leen en kreeg van hem de titel graaf van Holland. Floris II is de eerste die zo werd genoemd, daarvoor werd zijn domein nog als het graafschap Friesland aangeduid.

Floris verwierf grote rijkdom door de ontginning van de veengebieden in het Rijnland en door tolheffing op de grote rivieren, met name bij Vlaardingen waar in die tijd de Lek, Waal en Maas samen in de Noordzee uitmondden. Hij heeft zijn bijnaam waarschijnlijk aan deze rijkdom te danken. Floris heeft tijdens zijn bewind diverse houten kerken vervangen door kerken van tufsteen.

Floris overleed toen zijn oudste zoon Dirk nog maar 7 jaar oud was. Hij is begraven in de abdij van Egmond.

Floris en Petronella kregen de volgende vier kinderen:

Dirk
Floris de Zwarte
Simon, kanunnik te Utrecht
Hedwig (ovl. 1132), non
Floris zou ook nog een buitenechtelijke dochter Hadewijch Florisdr hebben gehad. Hadewijch trouwde met Hugo III van Voorne. 
van Holland, Floris II (I7064)
 
281 Floris III (ca. 1140 – 1 augustus 1190) was graaf van Holland.

Hij was een zoon van graaf Dirk VI van Holland en Sophia van Rheineck. In 1157 volgde hij zijn vader op als graaf van Holland.

Vanaf 1161 was hij in onderhandeling of in oorlog met de West-Friezen. De West-Friezen verwoestten Alkmaar tot twee keer toe, Floris plunderde en verwoestte op zijn beurt Schagen, Winkel (Niedorp) en Niedorp. Toen Floris in 1184 zelfs Texel en Wieringen veroverde, gaven de West-Friezen op. Er werd een vrede gesloten waarbij de West-Friezen 4000 zilveren marken moesten betalen.
Floris kwam in 1165 in conflict met de bisschop van Utrecht over de aanleg van een dam in de Oude Rijn bij Zwammerdam. Ook maakte de bisschop aanspraak op de heerschappij over West-Friesland. Keizer Frederik I van Hohenstaufen besliste in Utrecht dat het gezag en de inkomsten van West-Friesland tussen de graaf en de bisschop moesten worden verdeeld.
In het zuiden stelde Floris een tol in bij Geervliet. Deze tol was vooral gericht op de scheepvaart tussen Vlaanderen en de Rijn. Graaf Filips van de Elzas van Vlaanderen oefende zoveel druk uit op Floris, dat die de tol weer ophief. In 1166 stelde Floris de tol opnieuw in. Filips verzamelde een leger en trok naar het noorden en wist Floris gevangen te nemen. In 1167 moest Floris het Verdrag van Brugge (1167) sluiten, wat hem verplichtte de tol weer op te heffen en de opperheerschappij van Vlaanderen over Zeeland te erkennen.

Op rijksniveau was Floris een trouwe bondgenoot van de Duitse keizer Frederik Barbarossa. In 1158 en van 1176 tot 1178 nam hij deel aan de expedities van Frederik naar Italië. Hij werd daarvoor ruim beloond. In 1177 kreeg hij de status van rijksvorst. In 1178 werd zijn broer Boudewijn van Holland bisschop van Utrecht en in 1179 gaf Frederik definitieve goedkeuring aan de tol van Geervliet. Floris nam ook deel aan de Derde Kruistocht en was daarin een van de aanvoerders van Frederik. Floris stierf op 1 augustus 1190. Hij werd begraven in de Petruskerk van Antiochië.

Huwelijk en kinderen[bewerken]
Hij huwde op 28 september 1162 met Ada van Schotland, de zuster van de Schotse koning Malcolm IV. Hij kreeg daarbij de titel earl van Ross, die hij later overigens weer moest opgeven.[bron?] Ook zou Floris zijn wapen hebben gebaseerd op het wapen van Schotland.

Floris en Ada kregen de volgende kinderen:

Dirk VII, opvolger van zijn vader
Willem, die door opstand het graafschap verwierf ten koste van zijn nicht Ada
Floris, geestelijke
Hendrik
Boudewijn (ovl. 19 juli 1204)
Robert
Beatrix
Elisabeth (ovl. 27 augustus van een onbekend jaar)
Ada, getrouwd met Otto II van Brandenburg, kinderloos en keerde na de dood van haar man in 1205 terug naar Holland
Margaretha (ovl. na 1203), gehuwd met Diederik V van Kleef
Hedwig (ovl. 13 juli van een onbekend jaar), begraven te Haarlem
Agnes (ovl. 22 april 1228), abdis van de abdij van Rijnsburg. 
van Holland, Floris III (I7060)
 
282 Fol 257-258 – 26 mei 1757 - Willem Hansen en Fre Ulbents (el), wonend te Veele, mede voor Grietje Ulbents, lenen – elk voor de helft – 80 Car gld tegen 3,75% rente van Cornellis Waalkes van Blijham en Ulbent Tonkens, voorstanders of curatoren over de kinderen van Cornellis Waalkes bij wijlen Elizabet Tonkens in echte verwekt. Onderpand is o.m. het huis en tuin, staande in Bellingwolde, bewoond door substituut Loewert Coentjes en Ulben Tonkens. Ulbents, Free (I8162)
 
283 Fol 257-258 – 26 mei 1757 - Willem Hansen en Fre Ulbents (el), wonend te Veele, mede voor Grietje Ulbents, lenen – elk voor de helft – 80 Car gld tegen 3,75% rente van Cornellis Waalkes van Blijham en Ulbent Tonkens, voorstanders of curatoren over de kinderen van Cornellis Waalkes bij wijlen Elizabet Tonkens in echte verwekt. Onderpand is o.m. het huis en tuin, staande in Bellingwolde, bewoond door substituut Loewert Coentjes en Ulben Tonkens. ulbents, Grietje (I8163)
 
284 Fol 338 – 11 maart 1793 – Adolf Steffen, Tonko Cornelis, voormond en sibbe voogd over het
minderjarige kind van wijlen Geert Steffens bij Martje Cornelis in echte verwekt, de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 2 st. Elisabeth Geerts [Elizabet Geerts] , voor de wet meerderjarige pupil, gaat akkoord. Zij krijgt het batig saldo en de gehele boedel, zoals in het administratieboek gespecificeerd. 
Geerts, Lijzebet (I3415)
 
285 Fol 39 – 13 maart 1751 – Else Aijkes en Grietje Tonkes (el) voor 1/6 deel, mede namens Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbent Tonkes en Cornellis Waalkes , voorstanders over de kinderen van Cornellis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes voor 1/6 deel, en Cornellis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aefke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, een behuizing en tuin te Bellingwolde. Prijs: 500 Car gld.

Fol 115-116 – 13 maart 1751 – Else Aijkes, gevolmachtigd dd 13 maart 1751 door zijn vrouw Grietje Tonkes voor 1/6 deel, en gemachtigd dd 13 maart 1751 door Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbet Tonkes en Cornelis Waalkes, voorstanders over de kinderen van Cornelis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes in echte verwekt voor 1/6 deel, en Cornelis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aafke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel kracht aankomst van Ulbet en Wilke Tonkes gekomen, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, de moederlijke nalatenschap, een behuizing en tuin te Bellingwolde, waarvan koper ook 1/6 deel bezit. Prijs: 500 Car gld. Meerwinst bij verkoop wordt gedeeld met de broers en zusters.

Fol 54-55 – 29 januari 1759 - Memme Hanssens en cons, in qlte als diakenen en mede-erfgenamen van wijlen Grietje Freriks, weduwe van Jan Ottens, van Bellingwolde, Harm Freriks Gruwel, Wilke Freeriks Gruwel, en Baalman Hindriks, met een volmacht van zijn vrouw, allen mede-erfgenamen, verkopen aan Berent Berents Lutjeboer, met een volmacht van zijn vrouw Grietje Tonkens, een barak, staande in de Oudeschans, op eigen grond, zoals verkopers die hebben gekocht volgens koopbrief van wijlen Grietje Freeriks. Prijs: 45 Car gld. Tonke Alders laat zich in als borg. 
Tonkes, Grietje (I2939)
 
286 Fol 39 – 13 maart 1751 – Else Aijkes en Grietje Tonkes (el) voor 1/6 deel, mede namens Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbent Tonkes en Cornellis Waalkes , voorstanders over de kinderen van Cornellis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes voor 1/6 deel, en Cornellis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aefke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, een behuizing en tuin te Bellingwolde. Prijs: 500 Car gld.

Fol 115-116 – 13 maart 1751 – Else Aijkes, gevolmachtigd dd 13 maart 1751 door zijn vrouw Grietje Tonkes voor 1/6 deel, en gemachtigd dd 13 maart 1751 door Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbet Tonkes en Cornelis Waalkes, voorstanders over de kinderen van Cornelis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes in echte verwekt voor 1/6 deel, en Cornelis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aafke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel kracht aankomst van Ulbet en Wilke Tonkes gekomen, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, de moederlijke nalatenschap, een behuizing en tuin te Bellingwolde, waarvan koper ook 1/6 deel bezit. Prijs: 500 Car gld. Meerwinst bij verkoop wordt gedeeld met de broers en zusters.

Fol 7-8 – 19 juni 1758 - Luppe Tonkens, met een volmacht van zijn vrouw Houke Jans, is schuldig aan zijn zuster Rixte Tonkens, 121 Car gld 8 st, waarvan hij 98 Car gld 13 st aflost door de levering van enig huisraad. Blijft over 22 Car gld 15, renteloos. Getuigen: G.J. van der Laan en Harm Hommes. 
Tonkes, Rixte (I2941)
 
287 Fol 39 – 13 maart 1751 – Else Aijkes en Grietje Tonkes (el) voor 1/6 deel, mede namens Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbent Tonkes en Cornellis Waalkes , voorstanders over de kinderen van Cornellis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes voor 1/6 deel, en Cornellis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aefke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, een behuizing en tuin te Bellingwolde. Prijs: 500 Car gld.

Fol 115-116 – 13 maart 1751 – Else Aijkes, gevolmachtigd dd 13 maart 1751 door zijn vrouw Grietje Tonkes voor 1/6 deel, en gemachtigd dd 13 maart 1751 door Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbet Tonkes en Cornelis Waalkes, voorstanders over de kinderen van Cornelis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes in echte verwekt voor 1/6 deel, en Cornelis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aafke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel kracht aankomst van Ulbet en Wilke Tonkes gekomen, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, de moederlijke nalatenschap, een behuizing en tuin te Bellingwolde, waarvan koper ook 1/6 deel bezit. Prijs: 500 Car gld. Meerwinst bij verkoop wordt gedeeld met de broers en zusters.

Fol 257-258 – 26 mei 1757 - Willem Hansen en Fre Ulbents (el), wonend te Veele, mede voor Grietje Ulbents, lenen – elk voor de helft – 80 Car gld tegen 3,75% rente van Cornellis Waalkes van Blijham en Ulbent Tonkens, voorstanders of curatoren over de kinderen van Cornellis Waalkes bij wijlen Elizabet Tonkens in echte verwekt. Onderpand is o.m. het huis en tuin, staande in Bellingwolde, bewoond door substituut Loewert Coentjes en Ulben Tonkens. 
Waalkes, Cornelis (I2933)
 
288 Fol 54-55 – 29 januari 1759 - Memme Hanssens en cons, in qlte als diakenen en mede-erfgenamen van wijlen Grietje Freriks, weduwe van Jan Ottens, van Bellingwolde, Harm Freriks Gruwel, Wilke Freeriks Gruwel, en Baalman Hindriks, met een volmacht van zijn vrouw, allen mede-erfgenamen, verkopen aan Berent Berents Lutjeboer, met een volmacht van zijn vrouw Grietje Tonkens, een barak, staande in de Oudeschans, op eigen grond, zoals verkopers die hebben gekocht volgens koopbrief van wijlen Grietje Freeriks. Prijs: 45 Car gld. Tonke Alders laat zich in als borg. Lutjeboer, Berent Berents (I9730)
 
289 Fol 6-7 – 15 januari 1796 – Bellingwolde – Tonko Cornellis [T.K.], Berend Geerts [merk], voormond, sibbevoogd over de minderjarige kinderen van wijlen Geert Geerts en Martje Cornelissen (in leven el), de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 5 Car gld 4 st. Harmke Geerts [Harremke Geerts] en Kasper Conraads [Kasper Konraads] (el), Roelfje Geerts [merk] en Cornellis Geerts [merk], allen voor de wet meerderjarig, gaan akkoord. Zij krijgen het batig saldo. [E. Riensema] [Jan E. Degenhard] Geerts, Roeffijn (I8100)
 
290 Fol 6-7 – 15 januari 1796 – Bellingwolde – Tonko Cornellis [T.K.], Berend Geerts [merk], voormond, sibbevoogd over de minderjarige kinderen van wijlen Geert Geerts en Martje Cornelissen (in leven el), de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 5 Car gld 4 st. Harmke Geerts [Harremke Geerts] en Kasper Conraads [Kasper Konraads] (el), Roelfje Geerts [merk] en Cornellis Geerts [merk], allen voor de wet meerderjarig, gaan akkoord. Zij krijgen het batig saldo. [E. Riensema] [Jan E. Degenhard] Geerts, Kornelis (I8101)
 
291 Fol 6-7 – 15 januari 1796 – Bellingwolde – Tonko Cornellis [T.K.], Berend Geerts [merk], voormond, sibbevoogd over de minderjarige kinderen van wijlen Geert Geerts en Martje Cornelissen (in leven el), de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 5 Car gld 4 st. Harmke Geerts [Harremke Geerts] en Kasper Conraads [Kasper Konraads] (el), Roelfje Geerts [merk] en Cornellis Geerts [merk], allen voor de wet meerderjarig, gaan akkoord. Zij krijgen het batig saldo. [E. Riensema] [Jan E. Degenhard] Geerts, Harmke (I9738)
 
292 Fol 63-64 – 13 januari 1751 – Ulbet Tonkes, wonend te Bellingwolde, en Cornelis Jans, Else Aijkes, voormond en sibbevoogd over zijn 3 minderjarige kinderen bij wijlen Aefke Peters in echte verwekt, de vreemde voogd is op zijn verzoek gepasseerd, hebben overeenstemming over de moederlijke nalatenschap, conform huwelijkscontract dd 19 juli 1728 met dorsele certificatie dd 7 februari 1732. De boedel is 2044 Car gld waard. Vader heeft 60 Car gld en 1/6 deel van een huis à 85 Car gld ingebracht. De mombers krijgen de gehele boedel, vader betaalt de schulden. Hij krijgt het bed waarin hij slaapt, 4 lakens en 4 kussenteken, het kleine gereedschap van de winkel en de schoenmakerij. De huwelijkse voorwaarden worden geannuleerd.

Fol 39 – 13 maart 1751 – Else Aijkes en Grietje Tonkes (el) voor 1/6 deel, mede namens Rixte Tonkes voor 1/6 deel, en Ulbent Tonkes en Cornellis Waalkes , voorstanders over de kinderen van Cornellis Waalkes en wijlen Elisabet Tonkes voor 1/6 deel, en Cornellis Jans, Else Aijkes en Harm Dieters, voormond, sibbe en vreemde voogd over de kinderen van Ulbet Tonkes en Aefke Pieters in echte verwekt voor 2/6 deel, verkopen aan Luppe Tonkes, wonend te Bellingwolde, een behuizing en tuin te Bellingwolde. Prijs: 500 Car gld. 
Aikes, Eise (I8110)
 
293 Fol 706-708 – 28 februari 1791 – Albert Sijtses [Albert Sijtzes] en Frouke Derks [Frouke Derks] (el),
cederen aan Geert Eilderts Bosscher [G.E. Bosscher], mede voor zijn vrouw Maria Nannes, en Aaldrik
Eilderts Bosscher [Aaldrik Eilderts], mede voor zijn vrouw Truida Ellerus, het recht op 2700 Car gld
ten laste van Berent Hindriks Pathuis [Beerent Pathuis] en Elsien Luppes (el), wegens de verkoop van
een tjalkschuit conform verzegeling dd 22 februari 1791 voor de ambtman en rechter Beckeringh,
alsmede het recht op gereserveerd eigendom. Berend Hindriks Pathuis, mede namens zijn vrouw
gaat akkoord. 2e comparanten krijgen de verzekeringspolis over het schip en een verzegeling van
1000 Car gld. Berent Hindriks Pathuis heeft van Geert Eilderts Bosscher en vrouw 1200 Car gld
ontvangen.

Fol 396-397 – 22 juni 1793 – Geert Eilders Busscher [G.E. Busscher] en nom ux, verkopen aan Berend
Pathuis [Berent Hinderks Pothuis] en Elle Luppes [Elle Luppes] (el), ½ van een smakschipshol “de
avontuurlijke land- en zeeman”. Prijs: 6000 Car gld.

Fol 397-398 – 22 juni 1793 – Berend Pathuis [Berent Hinderks Pathuis] en Elle Luppes [Elle Luppes]
(el), wonend te Pekela lenen van Aaldrik Eilderts Bosscher en nom ux 900 Car gld tegen 4% rente.

Fol 211-212 – 24 april 1801 – Oude Pekela – Berend Alderts Koning [merk] en Kenna Busscher [Kenna
Busscher] (el), verkopen aan Elle Luppes [Elle Luppes], mede voor haar man Berend Hindriks Pathuis,
een behuizing en tuin te Oude Pekela, nr 5, zuidkant. Ten N het Herenhoofddiep, ten O ... Jacobs, ten
Z de Barkelasloot, ten W Hindrik Sulter. Prijs: 1625 Car gld. 
Pathuis, Berent Hinderks (I8267)
 
294 Fol 93-94 – 26 februari 1773 – Geert Geerts, arbeider van Blijham, en Adolfh Steffens van Wedde, Tonko Cornelis en Evert Harms, beiden van Blijham, voormond en voogden van zijn stiefdochter, kind van wijlen zijn vrouw Martjen Cornelis bij wijlen Geert Steffens in echte verwekt, hebben overeenstemming over de geringe nalatenschap van de moeder. Stiefvader behoudt de gehele boedel. Hij betaalt de voorstanders 12 Car gld, een zilveren schaar met dito ketting, een zilveren oorijzer, een dito vingerhoed, een paar zilveren gespen, door haar vader Geert Steffens nagelaten, een mes en vork met zilveren hoepen, een bijbel met zilveren krappen, een kist van de vader, 1/3 deel van moeders kleren en linnen, 25 el ongesneden linnen.

Fol 152-153 – 7 maart 1774 – Geert Geerts en Tonke Cornelis, Harm Geerts en Evert Harms, allen wonend te Blijham, voormond en voogden van het ene kind bij wijlen Harmke Abels in echte verwekt en over de 2 kinderen bij wijlen Martje Cornelis in echte verwekt, hebben overeenstemming bereikt over de nalatenschappen van de moeders. De vader is van plan te hertrouwen met Wubke Jans. Er is een kindschap gesloten tussen de 3 kinderen. De vader behoudt de gehele boedel. Hij zal zijn kinderen tot hun 18e onderhouden en laten onderwijzen. De kinderen krijgen dan het zilverwerk van hun respectievelijke moeders. Ieder meisje krijgt 2 vijfschagten rokken, het zoontje een camisool.
Ieder kind krijgt 4 nieuwe hemden en een ordentelijke uitzet.

Fol 6-7 – 15 januari 1796 – Bellingwolde – Tonko Cornellis [T.K.], Berend Geerts [merk], voormond, sibbevoogd over de minderjarige kinderen van wijlen Geert Geerts en Martje Cornelissen (in leven el), de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 5 Car gld 4 st. Harmke Geerts [Harremke Geerts] en Kasper Conraads [Kasper Konraads] (el), Roelfje Geerts [merk] en Cornellis Geerts [merk], allen voor de wet meerderjarig, gaan akkoord. Zij krijgen het batig saldo. [E. Riensema] [Jan E. Degenhard] 
Geerts, Geert (I8111)
 
295 Fol 93-94 – 26 februari 1773 – Geert Geerts, arbeider van Blijham, en Adolfh Steffens van Wedde, Tonko Cornelis en Evert Harms, beiden van Blijham, voormond en voogden van zijn stiefdochter, kind van wijlen zijn vrouw Martjen Cornelis bij wijlen Geert Steffens in echte verwekt, hebben overeenstemming over de geringe nalatenschap van de moeder. Stiefvader behoudt de gehele boedel. Hij betaalt de voorstanders 12 Car gld, een zilveren schaar met dito ketting, een zilveren oorijzer, een dito vingerhoed, een paar zilveren gespen, door haar vader Geert Steffens nagelaten, een mes en vork met zilveren hoepen, een bijbel met zilveren krappen, een kist van de vader, 1/3 deel van moeders kleren en linnen, 25 el ongesneden linnen.

Fol 338 – 11 maart 1793 – Adolf Steffen, Tonko Cornelis, voormond en sibbe voogd over het
minderjarige kind van wijlen Geert Steffens bij Martje Cornelis in echte verwekt, de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 2 st. Elisabeth Geerts [Elizabet Geerts] , voor de wet meerderjarige pupil, gaat akkoord. Zij krijgt het batig saldo en de gehele boedel, zoals in het administratieboek gespecificeerd.

Fol 6-7 – 15 januari 1796 – Bellingwolde – Tonko Cornellis [T.K.], Berend Geerts [merk], voormond, sibbevoogd over de minderjarige kinderen van wijlen Geert Geerts en Martje Cornelissen (in leven el), de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 5 Car gld 4 st. Harmke Geerts [Harremke Geerts] en Kasper Conraads [Kasper Konraads] (el), Roelfje Geerts [merk] en Cornellis Geerts [merk], allen voor de wet meerderjarig, gaan akkoord. Zij krijgen het batig saldo. [E. Riensema] [Jan E. Degenhard] 
Cornelis, Martje (I3048)
 
296 Fol 93-94 – 26 februari 1773 – Geert Geerts, arbeider van Blijham, en Adolfh Steffens van Wedde, Tonko Cornelis en Evert Harms, beiden van Blijham, voormond en voogden van zijn stiefdochter, kind van wijlen zijn vrouw Martjen Cornelis bij wijlen Geert Steffens in echte verwekt, hebben overeenstemming over de geringe nalatenschap van de moeder. Stiefvader behoudt de gehele boedel. Hij betaalt de voorstanders 12 Car gld, een zilveren schaar met dito ketting, een zilveren oorijzer, een dito vingerhoed, een paar zilveren gespen, door haar vader Geert Steffens nagelaten, een mes en vork met zilveren hoepen, een bijbel met zilveren krappen, een kist van de vader, 1/3 deel van moeders kleren en linnen, 25 el ongesneden linnen.

Fol 338 – 11 maart 1793 – Adolf Steffen, Tonko Cornelis, voormond en sibbe voogd over het
minderjarige kind van wijlen Geert Steffens bij Martje Cornelis in echte verwekt, de vreemde voogd is overleden, doen de afrekening. Batig saldo is 2 st. Elisabeth Geerts [Elizabet Geerts] , voor de wet meerderjarige pupil, gaat akkoord. Zij krijgt het batig saldo en de gehele boedel, zoals in het administratieboek gespecificeerd. 
Steffens, Geert (I3049)
 
297 Foske is een halfzus Hilje NN, Luitjen (I8683)
 
298 Foske is een halfzus Hilje Luitjens, Foske (I8452)
 
299 Foske is een halfzus Hilje Luitjens, Hilje (I8656)
 
300 Friese militairen onder Napoleon

Koster, Bartel Sybes, geb. te Dokkum zoon van Sybe Lourens Koster en Tjietsche Bartels Boekkhout
Vrijwilliger, behoort tot het 2e transport van de compagnie vrijwilligers uit Friesland in 1809 dat onder de sergeants
Nieuwenhuis en Bloembergen op 02.09.1809 vertrekt van Leeuwarden naar Utrecht; is dan 19 jaar en krijgt een premie
van 180 gulden
Bronnen: Tresoar toegang 8. /3176II; DTB 200
Bronvermelding
Friese militairen onder Napoleon, archiefnummer 1819, Friese militairen in leger en marine 1795-1815 - Tresoar, inventarisnummer NN_01, aktenummer 3077 Periode: 1795-1815 
Koster, Bartel (I271)
 

      «Vorige «1 ... 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ... 18» Volgende»